UITVAART CLAUDINE

26 IV 2017
De Krijt­berg - Amsterdam

Het drie­vou­dige snoer (cf. Pr 4,12), in dit bede­huis op 21 IX 2013 tussen Clau­dine en Sjoerd voor Gods aange­zicht als derde deel­ge­noot geknoopt, is na drie­ëen­half jaar huwe­lijk (waarvan ander­half jaar in ziekte) verbroken.

Waar toen het bruids­paar in vreugde was gezeten, staat nu de kist met de stof­fe­lijke resten van haar, de door haar echt­ge­noot en ouders, haar verwanten en vrienden en vakge­noten beminde, naar mense­lijk denk­ver­mogen te vroeg gestorven. Wij rouwen en verkeren in droe­fenis om de bloem, in de knoop gebroken.

Wij nemen afscheid van Clau­dine, terwijl haar kern -- haar ziel -- niet meer in haar lichaam is, maar daarin eren wij even­goed hier nu haar gehele persoonlijkheid.

Alvo­rens haar dode lichaam uit te dragen aan het einde van deze plech­tig­heid om haar over te dragen aan de engelen, opdat die haar nader bege­leiden en brengen naar de heilige stad Jerusalem, zoals het lied (In para­disum) zal zingen, zullen we het met water bespren­kelen ter herin­ne­ring aan haar Doopsel en met wierook eren ter herden­king dat het mense­lijke lijf tempel is van de Heilige Geest.

'De Heer heeft gegeven, de Heer heeft genomen; de naam van de Heer zij geprezen', belijdt de even recht­schapen als beproefde Job (1, 20).

Zo eenvoudig is de houding hier niet geweest. Een enig kind van haar ouders, voort­va­rend in haar vak, welbe­spraakt en welbe­sproken, pas getrouwd en in de verwach­ting kinderen te krijgen, over­komt een ziekte, waar­tegen ze samen met haar man en haar ouders en haar vrienden heeft gevochten, totdat de strijd tever­geefs is gebleken en zij zich gedwongen zag te berusten en haar leven uit handen te geven. Maar dat in gestage stand­vas­tig­heid van geloof in de over­tui­ging dat God met haar was en het inzicht dat het stellen van de waarom-vraag zonder antwoord zou blijven.

Het heeft Clau­dine ondanks haar pijnen verheugd het hoog­feest van Pasen nog in dit onder­maanse te hebben mogen meemaken. Pasen immers is het feest van het leven, waarop God in Christus' opwek­king uit de dood, door Zijn verrij­zenis, de dood heeft vernietigd.

'Wanneer dit vergan­ke­lijke met onver­gan­ke­lijk­heid is bekleed en dit ster­fe­lijke met onster­fe­lijk­heid, dan zal het woord van de Schrift in vervul­ling gaan', leert ons Paulus (1 Kor 15, 54-55) onder verwij­zing naar Jesaja (25, 8) en anderen: 'De dood is verslonden, de zege behaald. Dood, waar is uw over­win­ning? Dood waar is [ nu nog -- na Jesus' verlos­sing van ons door Zijn mens­wor­ding, lijden, dood en verrij­zenis] uw angel?' En voorts (1 Kor 15, 13-14): 'Als er geen opstan­ding van de doden bestaat, is ook Christus niet verrezen. En wanneer Christus niet is verrezen, is onze predi­king zonder inhoud en uw geloof zonder grond.'

Klaar­blij­ke­lijk heeft dit geloof in het eeuwige leven Clau­dine doen besluiten het Evan­gelie te kiezen over Jesus' belofte -- gedaan bij het afscheid van Zijn apos­telen om eerst te sterven en dan te verrijzen -- dat Hij hen niet alleen zou laten en dat zij met Pink­steren -- de vijf­tigste dag van Zijn verrij­zenis, nadat Hij Zelf naar de hemel zou zijn terug­ge­keerd -- zouden worden getroost door de komst van de Heilige Geest (Jo 14, 26. 28): 'De Helper, de Heilige Geest, die vader in Mijn naam zal zenden, Hij zal u alles leren en alles in herin­ne­ring brengen wat Ik u gezegd heb […] Als gij Mij zoudt lief­hebben, zoudt gij blij erom zijn dat Ik naar de Vader ga; want de Vader is groter dan Ik.' Zo spreekt Jesus bij Zijn afscheid over de drie­vul­dige God (de Vader, de Zoon -- Hem Zelf -- en de Heilige Geest) en licht dit mysterie nader toe (Jo 14, 31): 'De wereld moet weten dat ik de Vader liefheb en dat Ik handel zoals Hij Mij bevolen heeft.' En welk is dat bevel? Dat bevel is de liefde tot God en de onder­linge liefde.

Die aanma­ning tot de liefde is de keuze uit het Evan­gelie die Clau­dine ons nalaat.

'De Heer is mijn herder, mij ontbreekt niets […] Hij behoedt mijn ziel voor verdwalen. Hij leidt mij in sporen van waar­heid getrouw aan Zijn naam. Moet ik gaan door het dal van de schaduw des doods, kwaad vrees ik niet; want naast mij gaat Gij. Uw staf en Uw stok zijn mijn stut.' (Ps 23, 1.3-4)

‘Mijn liefde voor jou is intens groot en kwam totaal onver­wacht.’ Aldus bruid Clau­dine toen hier tegen­over haar brui­degom (21 IX 2013): ‘Vanaf het begin wist ik onom­sto­te­lijk dat ik in jou mijn metgezel voor dit leven had ontmoet. Een derge­lijk gevoel is zowel onver­klaar­baar als onomkeerbaar.’

En brui­degom Sjoerd van zijn zijde: ‘Wij vullen elkaar aan en maken elkaar sterker dan we als indi­vidu afzon­der­lijk zijn.’

Drie dagen voor de huwe­lijks­slui­ting  is Clau­dine hier gedoopt -- mijn meest ijve­rige doop­leer­ling . En zij heeft toen voor het eerst Christus ontvangen onder de gedaanten van brood en wijn – een intieme gebeur­tenis, voor degene die het kan begrijpen (Mt 19,11-12), zoals intiem samen zijn tussen brui­degom en bruid. Niet zo maar verge­lijkt de apostel Paulus (Ef 5,31-32) het huwe­lijk met de verhou­ding van Christus als de brui­degom met de Kerk als de bruid – niet in de zondig­heid van de Kerk in de meeste bedie­naren en de andere gelo­vigen, maar als de Christus-gemeenschap.

Haar stem heb ik nog mogen beluis­teren op de voor­avond van Pasen, haar gezicht heb ik het laatst gezien een drietal weken tevoren. Toen toonde zij de tekst die Sjoerd heeft gelezen in deze eredienst van afscheid -- uit het boek Wijs­heid (cf. 4, 7-9. 13-15).

-- 'Wat hier staat, is toch wel op mij van toepassing.'

-- 'Die tekst is op jou van toepas­sing, ja.'

'De recht­vaar­dige -- Clau­dine -- vindt rust, al sterft zij vóór haar tijd.

Want het aanzien van de ouderdom berust niet op een lang leven en wordt niet afge­meten naar het aantal jaren. Neen, een mens is een grijs­aard door zijn verstan­dig­heid en is bejaard door zijn onbe­sproken leven […]

In korte tijd tot volein­ding gekomen heeft zij, Clau­dine, de volheid van vele jaren bereikt; want haar ziel was welge­vallig aan de Heer. Daarom ging zij spoedig heen […] Mensen zien het wel maar begrijpen het niet. In hun gedachten komt niet op, dat genade en barm­har­tig­heid Zijn uitver­ko­renen ten deel vallen [en die Hij daarom vroeg tot Zich roept].'