HET WOORD ALS ZAAD

16 VII 2023

I

'Het hemel­water stroomt neer op de akkers. Zo maakt Gij die klaar voor de oogst. Gij drenkt de voren en effent de kluiten. Gij weekt die met regen en zegent het zaad.' Aldus de Psal­mist (65,10-11). En de profeet Jesaja (55,10-11): 'Zoals regen en sneeuw uit de hemel vallen en daar pas terug­keren [als wolken] wanneer zij de aarde hebben door­drenkt […], zo zal het ook gaan met het woord dat komt uit Mijn mond. Mijn woord keert niet vruch­te­loos naar Mij terug. Het keert eerst weer, wanneer het Mijn wil heeft volbracht en zijn zending vervuld,' Gods­spraak van de Heer.
Het woord Gods is als zaad. Het is met het woord als met het zaad -- de hemelse en de aardse vruchtbaarheid.

'Het zaad viel op goede grond en bracht vrucht voort.' (Mt 13,8) Het woord van Gods mond zal verkon­digd blijven en ten slotte zijn zending vervullen. Zo zal het Rijk Gods geheel worden geves­tigd en het goede het kwade voor altijd over­winnen. Dat is ons geloof en onze hoop; want wij hebben de Geest ontvangen Die in ons woont (cf. 2 Tim 1,14) en ons leidt, mits wij kunnen luis­teren naar Zijn zachte bries (cf. 1 Kon 19,12) en zo wij kijkend niet blind zijn (cf. Mt 13,13; Js 6,9) voor Zijn tekenen.

Het woord is als het zaad. Valt het zaad in goede aarde, dan kan het ontkiemen en opschieten. Zijn wij ontvan­ke­lijk voor het woord, dan blijken wij bereid het te ontvangen en te over­wegen en ernaar te handelen. Zo wordt het woord vrucht­baar, omdat het bij ons in goede aarde valt. Door het woord wordt het Rijk der hemelen verkon­digd. Het gelijkt op een mosterd­zaadje, het kleinste van de zaden, maar wanneer het is opge­schoten, wordt het groter dan andere tuin­ge­wassen en zal weldra een boom zijn (cf. Mt 13,31).

Het gaat dus erom dat ontkie­ming moge­lijk wordt. Maar wanneer wij op school niets meer over ons geloof horen dan in rela­ti­ve­rende, het geloof verzwak­kende bemer­kingen en wanneer wij, midden in het leven staand, de Kerk, de Chris­tus­ge­meen­schap slechts uiter­lijk waar­nemen en ons ertoe beperken de Kerk, Christus' bruid (cf. Ef 5,27.30-32) , Christus' lichaam (cf. 1 Kor 12,12), alleen af te rekenen op de zondig­heid en de zwak­heid van haar bedie­naren, dan kan het woord van God niet meer tot ons door­dringen, omdat het zelfs aan begin van ontlui­king niet kan toekomen. Het geloof immers blijft uit het gehoor (cf. Rom 10,17).

Noch­tans is het van alle tijden dat het woord van God bij de ene aankomt door de gave van het geloof en bij de andere niet, omdat hem dat geloofs­ge­schenk niet is over­komen en hij dat niet kan omarmen of afwijzen.

II

Jesus geeft uitleg van Zijn bood­schap en getui­genis aan de hand van de parabel van de zaaier die uitgaat om te zaaien (cf Mt 13,1-23). Bij die bezig­heid van de zaai­ende boer viel een gedeelte op de weg waar de vogels het opaten (a), een gedeelte op rots­ach­tige grond waar de hitte het verdorde (b), een gedeelte onder distels die het zaad verstikten (c), een gedeelte op goede grond waar­door het vrucht kon voort­brengen (d).
Niet aan de menigte, die Jesus toesprak, maar alleen aan de leer­lingen legt Jesus nadien de gelij­kenis uit. Waarom niet?

De anderen hebben wel oren maar kunnen niet horen en hebben wel ogen maar kunnen niet zien. Want verhard is hun hart en zij bekeren zich niet. De leer­lingen wel en zij zijn daarom bereid te luis­teren en inzicht te verkrijgen.

'Profeten en recht­vaar­digen hebben verlangd te zien wat gij ziet en te horen wat gij hoort, maar zij hebben niet gezien en niet gehoord.' (Mt 13,17) Wat of wie hebben zij niet gehoord of gezien?  De komst van het Rijk God in Jesus de Christus, de Gezalfde, de Messias.

En dan volgt Jesus' verklaring:

Het zaad, dat op de weg valt, betreft degene die het woord van het Konink­rijk wel hoort maar niet begrijpt (a).

De vraag voor ons nu is: Zijn wij niet allen van tijd tot tijd als het zaad op de weg, omdat het woord ons niets zegt en wij ons te zeer inlaten met het kwaad en dus de Kwade die het in ons hart gezaaide steelt?

Het zaad, dat op rots­grond valt, betreft degene die het woord hoort en het opneemt maar bij wie het geen wortel kan schieten (b).

Bij wie het woord op rots­grond valt, hetwelk feite­lijk dorheid, onvrucht­baar­heid beduidt, kan het zaad van het woord geen wortel schieten, omdat we te veel bij de dag leven en bij onder­druk­king of vervol­ging of -- in onze dagen -- niet of amper verant­woor­ding durven afleggen van ons geloof in Christus en in Zijn Kerk uit vrees niet meer voor goed bij het hoofd of voor half of geheel voor achter­lijk te worden gehouden.

Het zaad onder distels betreft degene die het woord wel hoort maar bij wie het verstikt door de zorgen van de wereld of de bedwel­ming door de mate­riële rijkdom (c). De vraag voor ons rijst: Zijn wij niet de bene­velden en bedron­kenen in onze tijd, voor wie mate­ri­a­lisme en hedo­nisme, geneugten van het al te tijde­lijke leven genoeg zijn zolang het althans leuk blijft? En worden dage­lijkse beslom­me­ringen  niet geheel bepaald door het indi­vi­dueel onaf­ge­broken loeren op de mobiele tele­foon die alom de omge­ving van andere mensen doet vergeten?

Het zaad, dat op goede aarde valt en vrucht­baar­blijkt, betreft degene die het woord beluis­tert en begrijpt (d). Niet­temin rijst de vraag: Staan wij werke­lijk open voor het woord van God en willen we dat echt beluis­teren en begrijpen en over­wegen of alleen af en toe, zoals vanoch­tend hier in dit bede­huis in de liturgie die ons samen­brengt rond Christus?

Heden­daagse soci­o­logen, de weten­schaps­lieden van de maat­schappij, die analy­seren en voor­uit­zien en veelal vertellen, wat we zelf ook al vermoed hadden, vragen ons dan in hun zorg­vuldig voor­be­reide lijsten: Waar staat u? In welke van de vier door Jesus aange­dragen typen van zaad-en-woord-krij­gers bekent u momen­teel thuis te horen?  Waar staat u, waar sta ik, waar staan wij? En zijn wij bereid daaruit de enig gevraagde gevolg­trek­king te maken en ons zelf te veran­deren, te verbe­teren, te bekeren?

Dat is de vandaag hier en nu voor ons de omwille van de verbrei­ding van het Rijk Gods  de te over­wegen klem­mende kwestie.

(Zondag-door-het-jaar XV A)