GOEDE HERDER

25 IV 2012
Begijn­hof­kerk - Amsterdam

'Dit zijn Mijn woorden die Ik sprak toen Ik nog bij u was', zo de opge­stane en dus verheer­lijkte Heer jegens Zijn leer­lingen (Lc 24,44): 'Alles moet worden vervuld wat over Mij staat in de wet van Moses, in de profeten en in de psalmen.'
Daarom lezen we over Jesus bij de psal­mist (23,1-3): 'De Heer is mijn herder, het ontbreekt mij aan niets. Hij laat mij rusten in grazige weiden. Hij voert mij naar wateren van rust. Hij behoedt mijn ziel voor verdwalen. Hij leidt mij in sporen van waarheid.'

Daarom lezen we over Jesus bij de profeet (Ez 34,11.15.31): 'Ik zal zelf omzien naar Mijn schapen en voor hen zorgen. Ik zal zelf Mijn schapen weiden en zelf hun een rust­plaats wijzen. Gij zijt Mijn schapen, de schapen die Ik weid. Gij zijt Mijn mensen en Ik uw God.'

Daarom lezen we over Jesus in Moses' wet (Gn 49,22) die in aarts­vader Jacob's zoon Joseph is voor­af­ge­beeld: 'Joseph is als een jonge stier bij een bron. Hij breekt door de omhei­ning van zijn graswei. Boog­schut­ters hebben hem getergd en uitge­daagd. Hun bogen evenwel werden gebroken door de Besten­dige, de spieren van hun handen gescheurd door de handen van Jacob's Mach­tige, door Hem die zijn herder heet, de rots van Israel.'
Laten we daarom aan de hand van de wet en de profeten en de psalmen deze gedachte van Prediker (12,11) over­wegen: 'Woorden van een wijze zijn prik­kels en vast­ge­klonken spij­kers de verza­me­ling daarvan – door één enkele herder geschonken.' God als de herder in Wiens herder­schap de Zoon Gods deelt, voor alle tijd voort­ge­komen uit de Vader (cf. Ps 2,7).
Staand in deze Joodse traditie noemt Jesus Zich herder (Jo 10,14): 'Ik ben de goede herder. Ik ken de mijnen en de mijnen kennen Mij.' Christus is de herder bij uitne­mend­heid. Hij is kortweg de goede herder of zoals het bij Joannes in het oorspron­ke­lijke Grieks staat: de mooie herder – schoon­heid die in enen goed­heid behelst. Wat beduidt dat kennen? Kennen als volledig door­gronden zowel met het verstand als met het hart. Kennen draagt zo in zich bescher­ming en gebor­gen­heid, bekom­mernis en verant­woor­der­lijk­heid – het lief­devol uitzien, de louter gevende liefde. 'Ik ken de mijnen en de mijnen kennen Mij, zoals de Vader Mij kent en Ik de Vader ken.' (Jo 10,14-15). De kennis is dus inner­lijk, intiem, eeuwig – berus­tend op onder­linge verbin­ding en dialoog, zoals die naar het ideaal zich alleen voor­doet tussen Vader en Zoon en Heilige Geest in de drie-ene en toch ene God. Jesus wil geen relatie met ons die minder zou zijn dan die tussen Hem en Zijn Vader Die dank zij Hem ook onze Vader is – aange­nomen als wij zijn als kinderen van God (cf. Jo 1,12). 'Hoe groot is de liefde die de Vader ons betoond heeft. Wij worden kinderen van God genoemd en wij zijn het. De wereld begrijpt ons niet en kent ons niet, omdat zij Hem niet heeft erkend.' (1 Jo 3,1) Daarom worden wij opge­roepen van Hem te getuigen zoals Petrus, vervuld van de Heilige Geest, heeft gedaan voor de Joodse over­heid (cf. Hnd 4,10-11): Jesus van Naza­reth, de Christus Die gij hebt gekrui­sigd maar Die God uit de doden heeft doen opstaan, Hij is de steen die – door u, de bouw­lieden, versmaad – noch­tans de hoek­steen is geworden (cf. Ps 118,22).
Ons wordt tevens opge­dragen Hem na te volgen en Zijn herder­schap onder­ling gestalte te geven – maar ook herders in Zijn plaats als Zijn knechten te aanvaarden, mits dat geen huur­lingen blijken te zijn.
Wee de herders van Israel die zich zelf weiden en niet de schapen die verstrooid rond­dolen, verdwaald raken en ten prooi vallen aan wilde dieren, aldus het woord van de Heer volgens Ezechiel (34,10; cf. 34,2-9): 'Ik keer Mij tegen de herders. Ik eis Mijn schapen van hen op en ontsla hen als herders.' Zo ook Jesus in het Evan­gelie van Joannes (10,12-13): 'De huur­ling, die geen herder is en geen eige­naar van de schapen, ziet de wolf aankomen, laat de schapen in de steek en slaat op de vlucht en biedt de wolf de gele­gen­heid de schapen te roven en te verstrooien. Want hij is een huur­ling en heeft geen hart voor de schapen.'
Hart hebben voor de schapen is de schapen kennen met het hart.
Juist zij, die zich wel voor­doen als herder maar het niet zijn, worden in de Schrift en nog altijd hard beje­gend: Niet de herders die in over­een­stem­ming met de waan van de week en de luim van de dag, aldus al te zeer van de wereld en niet alleen in de wereld, de open­bare mening naar de mond praten en daar­naar handelen, zijn de navol­gers van de goede herder, maar zij die pasto­raal en troos­tend de aan hun toever­trouwden nabij blijven en even­goed de Blijde Bood­schap als ons aller ideaal en Gods geboden blijven verkon­digen en daar­naar leven.
'Ik ben de goede herder', zegt de Heer (Jo 10,11), 'De goede herder geeft zijn leven voor zijn schapen.' En dan herneemt Hij de uitspraak (Jo 10,15): 'Ik geef Mijn leven voor de schapen.'
En zo heeft Hij gedaan (Jo,13,1): 'Wetend dat Zijn uur was gekomen om uit deze wereld over te gaan naar de Vader en dat Hij de Zijnen in de wereld had bemind, gaf Hij een bewijs van Zijn liefde tot het uiterste toe.' Hij waste hun niet alleen de voeten en gebood hun bij elkaar hetzelfde te doen, maar Hij gaf Zich ook onder de gedaanten van brood en van wijn en Hij leverde Zich over om te sterven aan het kruis. 'Dit is Mijn gebod: Bemint elkaar, zoals Ik u heb bemind. Niemand heeft groter liefde dan hij die zijn leven geeft voor zijn vrienden.' (Jo 15,12-13) 'Hierin bestaat de liefde: Niet wij hebben God bemind, maar Hij heeft ons bemind. Hij heeft Zijn Zoon gezonden tot verzoe­ning van onze zonden.' (1 Jo 4,10) 'Hierom heeft de Vader Mij lief', nog eens Jesus als de goede herder (Jo 10,17-18), 'omdat Ik Mijn leven geef om het weer terug te nemen' – om door Mijn offer de dood te doden en zo de dood te over­winnen. 'Niemand neemt het Mij af, maar Ik geef het uit Mij zelf. Ik heb macht om het te geven en macht om het terug te nemen. Dit is de opdracht die Ik van Mijn Vader heb ontvangen.' Hier spreekt de Jesus volgens de vierde evan­ge­list, de Zoon Gods Die vrij­willig mens­wor­ding en over­le­ve­ring, lijden en sterven op Zich heeft genomen en Zich zo tot ons aller voor­beeld te voegen in de wil van de Vader. Want wat past ons meer dan de wil van de Vader te zoeken (cf. Mt 6,10), te vinden en daar­naar ons leven te leiden en onze pelgrims­tocht op aarde te voltooien?
Nog een laatste zinsnede uit de gelij­kenis van de goede herder (Jo 10,16): 'Ik heb nog andere schapen die niet uit deze schaap­stal zijn. Ook hen moet Ik leiden en zij zullen luis­teren naar Mijn stem. Dan zal het worden één kudde, één herder.' Geroe­penen toen uit Joden en Grieken en andere volkeren gelij­ke­lijk als het eigen eerst verkoren volk Israel zoals ook heden alle mensen zijn geroepen kinderen van God te worden.
Christus is voor de ganse mens­heid gestorven. Hij is de Verlosser van allen. Hij wil één Chris­tus­ge­meen­schap, één volk Gods, verga­derd uit alle volkeren en naties, uit alle rassen en talen. Want zo is de smeek­bede van Jesus tot Zijn Vader (Jo 17,21): 'Mogen zij allen één zijn, zoals Gij Vader het zijt in Mij en Ik in U. Mogen zij ook één zijn in Ons, opdat de wereld gelove dat Gij Mij hebt gezonden.'
Bidden wij dus geza­men­lijk – ook over nog verdeelde muren van de tot eenheid geroepen Kerk heen om Hem als de waar­heid te zoeken en te vinden in de ene schaap­stal met de ene herder, Christus, de goede herder, aan wie Zijn knechten onder­horig en dienst­baar zijn (Ps 23,4-6):
'Naast mij gaat Gij. Uw stok en Uw staf zijn mijn stut. Gij bereidt mij een dis voor het oog van mijn vijand. Met olie zalft Gij mijn hoofd. En mijn beker vloeit over. Voor­spoed en zegen zullen mij volgen mijn leven lang. Wonen mag ik in het huis van de Heer in lengte van dagen.'