DRIEVOUDIGE KOMST

3 XII 2023

Hij is al gekomen en Hij zal opnieuw komen en Hij komt telkens weer. Wij vieren de Advent, de vreug­de­volle verwach­ting van het hoog­feest van Zijn geboorte, het blijde weder­zien met Hem op het einde van het bestaan van de tijd, de indrin­gende uitno­di­ging Hem in ons zelf wederom Zijn intrede te doen nemen. Het is de komst toen, de komst dan, de komst nu. In herin­ne­ring aan de mens­wor­ding van het Woord Gods en de over­we­ging daarvan is de viering van de Advent altijd gericht op de nabije toekomst (de weder­ge­boorte van Christus in ons zelf) en op de wellicht verre toekomst (de weder­komst des Heren).

Een nieuw kerke­lijk jaar vangt aan. De litur­gi­sche kleur veran­dert van groen naar paars om de periode van inkeer aan te geven en we wenden de blik om. De gewone tijd wordt 'sterke' tijd. En de blik gaat omhoog als teken van verlangen, van uitzien naar Zijn komst: 'Naar U gaat mijn verlangen, Heer. U bent mijn God; op U vertrouw ik, beschaam mij niet, laat mijn vijand niet over mij juichen', bidden we met de Psal­mist (25,1-2). Schenkt Gij ons de wil Uw nade­rende Gezalfde, met werken van gerech­tig­heid tege­moet te treden (cf. oratio Adventus I). 'Al wie naar U uitziet, Heer, zal niet worden teleur­ge­steld. Heer, wijs mij Uw wegen en leer mij Uw paden kennen.' (Ps 25,3.4) 'Doe ons, Heer, Uw genade aanschouwen, laat komen Uw heil over ons.' (Ps 85,8) Zo de beden in de Eucha­ristie van deze eerste Adventszondag.

De profeet Jesaja, die ons in de liturgie van de Advent bege­leidt, vertolkt onze wil tot omke­ring en beke­ring en tevens de smeek­bede jegens de Heer ons weer aan te nemen als Zijn Gods­volk -- toen in diens tijd (in de achtste eeuw vóór onze jaar­tel­ling) maar even­zeer bedoeld voor nu in onze tijd (63,16-17): 'Gij, Heer, zijt onze Vader; van oudsher zijt Gij onze Verlosser. Waarom, Heer, liet Gij ons van Uw wegen afdwalen, waarom liet Gij ons hart verstenen, dat het U niet meer vreesde? Keer U weer tot ons omwille van Uw dienaren.' Want wie zijn wij zonder U? Onze gerech­tig­heid is gelijk een ston­den­doek (peri­o­den­doek). Wij worden verwelkt als bladeren; de wind van onze zonden -- onze eigen­dunk als eerste -- blaast ons weg (cf. Js 64,5).

Daarom, Heer, scheurt de hemel open en laat Uw Zoon als de Gerechte neer­dalen (cf. Js 64,1) Hij is de Getrouwe en de Waar­ach­tige en oordeelt met gerech­tig­heid (cf. Apk 19,11).

'Zijt Gij, Heer, niet onze Vader. En wij het leem, Gij de boet­seerder, wij allen het werk Uwer handen?' (Cf. Js 64,7)

Zoals Jesaja de gezon­dene van de Heer is, zo is dat ook Paulus. Ook de apostel Paulus spreekt niet namens zich­zelf. Vandaar zijn vredes­groet: ' Genade en vrede voor u vanwege God onze Vader en de Heer Jesus Christus.' (1 Kor 1,3) In het vervolg betuigt hij dank­baar­heid dat zijn tijd­ge­noten en dus ook wij het Evan­gelie verkon­digd hebben gekregen en hij verze­kert ons ervan dat wij stand­vastig zullen blijven tot Jesus' weder­komst op de jongste dag. De getrouwe God immers heeft ons geroepen tot gemeen­schap met Zijn Zoon, onze Heer Jesus de Christus. (Cf. 1 Kor 1,4-9)

Jesaja heeft van Christus getuigd voor­af­gaand aan Zijn eerste komst, Paulus heeft dat gedaan met het oog op Christus' tweede komst. Marcus (13,33.37) vandaag in het Evan­gelie wijst ons de weg hoe het Kind in de kribbe opnieuw in ons zelf geboren kan worden, terwijl we Zijn geboorte toen in Bethlehem en Zijn weder­komst metter­tijd bedenken: 'Weest op uw hoede, weest waak­zaam; want gij weet niet wanneer het uur daar is'. Daarop volgt al weer een gelij­kenis, zoals we die van Jesus in de afge­lopen weken hebben gehoord -- dit keer over de heer des huizes die op reis gaat maar zijn dienaren in het onge­wisse laat wanneer hij precies terug­komt met als les voort­du­rend wakker te zijn (Mc 13,33-36). En aldus wordt de gelij­kenis besloten: 'En wat Ik tot u zeg, zeg ik tot allen -- weest waakzaam.'

Waak­zaam­heid. Waaraan valt alle­maal te denken niet alleen in het heils­ge­beuren maar ook in het dage­lijkse bestaan?

Wie verant­woor­de­lijk leeft (en dat is ons aller taak) past geen slaap­zucht maar wakker­heid. Eenieder behoort reke­ning te houden met onze­kere omstan­dig­heden die zich ten nadele kunnen voor­doen -- verlies van positie, over­komen ziekte, ten deel gevallen ongeluk, plot­se­linge dood. Maakt u dus daar­tegen zeker en verze­kert u, is de boodschap.

Wij weten niet, wanneer de dood ons bezoekt. Leeft daarom zo, dat we altijd gereed zijn te sterven. Leeft zo, dat elke dag uw laatste dag zou kunnen zijn. Leeft met de dood, zo blijft u waak­zaam. En dan nog dit:

Het leven is eindig. De dood is onver­mij­de­lijk, niet te ontkomen, niet te ontkennen.
De dood is abso­luut en daarmee derhalve het leven betrek­ke­lijk, zelfs hoogst betrekkelijk.

Maar waak­zaam­heid in kringen van chris­tenen en andere gelo­vigen die geloven in de eeuwige God? Wat voegt ons wakker zijn toe aan dat van mede­mensen in gese­cu­la­ri­seerd leven?

Het is onze diepste opdracht Gods wil te zoeken en te doen, hetwelk hetzelfde is als met Hem te leven elke dag en elke nacht, elk uur en elke minuut.

Wij, chris­tenen, onder­scheiden ons niet van gese­cu­la­ri­seerden, wanneer aflei­ding van de levens­kern in het geding is. Wij zijn daarin niet minder kampioen dan anderen. Het leven lijkt alleen en al te bestaan uit zoeken van span­ning door prik­kels en impulsen van elders die ons op gang houden om daaraan energie te ontlenen.

De Advent is blij­moedig de weder­komst des Heren verbeiden op het einde der tijden, Zijn komst van toen in de Kerst­nacht ons dank­baar in gedachten terug­brengen en met Jesus de Christus steeds te leven als kern van ons chris­te­lijke leven.

De evan­ge­list Lucas (cf. 19,1-10) verhaalt over een zekere Zacheus, tolle­naar in Jericho, de stad waar Jesus door­heen trekt op weg naar Jerusalem. Klein van stuk klimt de belas­ting-beambte in een hoge boom om Hem beneden voorbij te zien gaan. Maar wat geschiedt? Jesus vraagt Zacheus naar beneden te komen en vraagt hem zijn gast te mogen zijn. Jesus is het huis van de afperser van de Joden namens de Romeinse keizer niet voor­bij­ge­gaan. Hij is daar binnen­ge­treden. Hij wil met deze gelde­lijke rijk­aard maal­tijden om Zijn verbin­tenis met elke mens te tonen, wie hij ook is en wat hij ook doet.

Maar wat beduidt deze kleine gebeur­tenis voor ons nu in deze Advent?

Dat is de moge­lijk­heid bij uitne­mend­heid Jesus te ontvangen in ons hart. Precies nu in de periode van wachten en afwachten op Hem Die komen gaat.

Jesus Christus nodigt ons zelf opnieuw uit Hem te ontmoeten, maar we hebben vanzelf­spre­kend de vrij­heid Hem in ons leven voorbij te gaan en voorbij te laten gaan.

Wat is de kwestie voor nu in ons leven?

Laat Hem onze levens­kern bepalen. Laat Jesus onze levens­leider zijn. Hij leert ons de godde­lijke liefde -- de eeuwige van ons zelf afge­wende op de ander gerichte. Hij heeft 'als kind kwets­baar en klein'

Gods genade voltooid en de poort naar de godde­lijke eeuwig­heid door Zijn geboorte als mens alvast geopend (Prefatie Advent I).

We worden uitge­no­digd te wachten op Christus' weder­ge­boorte in ons hart -- in ontvan­gende en tevens actieve wakker­heid op weg naar het hoog­feest van Kerstmis.

(Homilie Eerste Zondag van de Advent B Frie­zen­kerk Rome)