DEZELFDE TAAL

28 V 2023

'Ik zal u niet verweesd achter­laten', had Jesus de apos­telen beloofd (Jo 14,18) en vandaag, op Pink­steren, is het zover:

'Plot­se­ling kwam uit de hemel een gedruis alsof er een hevige wind opstak. En heel het huis, waar zij gezeten waren, was er vol van. Er verscheen hun iets dat op vuur geleek en dat zich, in tongen verdeeld, op ieder van hen neer­zette. Zij werden allen vervuld van de Heilige Geest en zij begonnen te spreken in vreemde talen, naar gelang hun de Geest te vertolken gaf.' (Hnd 2,2-4)

Eenieder hoort de apos­telen met hun Gali­leïse tongval spreken in zijn eigen taal dank zij de Geest Die eenheid brengt en gemeen­schap sticht. En zulks in flagrante tegen­stel­ling tot hetgeen de bouwers van de toren van Babel eertijds (Gn 11,1-9) was over­komen. Die spraken toen nog dezelfde taal en wilden hun toren tot in de hemel laten reiken -- niet om God nabij te zijn maar om aan Hem gelijk te worden, zoals Adam en Eva eerder op hun beurt (Gn 3,4-6.22-24).

Allen hoorden de apos­telen spreken in hun eigen taal van Gods grote daden (Hnd 2,11). Of de elf over­ge­ble­venen nu in vreemde talen spraken of eerder in hun eigen taal die vreemden begrepen is minder de kwestie dan die van de gave van de commu­ni­ce­rende taal. Dat is het spreken van dezelfde taal in grote zin die veel meer is dan alleen het gebruik van woorden, zoals de blik, het gebaar, de lichaams­taal. De onder­linge eenheid maakt het moge­lijk dat de Heilige Geest bezit van ons neemt. Luis­teren naar de Geest is bescheiden en vertrouwvol zich voegen in de wil van God en afzien van de eigen wil. Het is tref­fend hoe vaak in open­bare media momen­teel klinkt: 'Ik wil gewoon mijzelf zijn.' Met andere woorden: 'Ik heb recht erop mijn eigen wil te doen zonder reke­ning te houden met anderen.' Maar moeten we wel altijd ons zelf kunnen zijn? Is 'gewoon mijzelf zijn' niet -- ook -- uiting van het voort­gaande ik-tijd­perk dat aan nood­za­ke­lijke dienst­baar­heid tegen­ge­steld is? Laten we eens afzien van gewoon ons zelf zijn. Zo gewoon is dat niet om een maat­schappij te hand­haven die niet blijft steken in de verdeeld­heid van het eigen gelijk. Behoort zich aanpassen niet juist tot het opbouwen van een samen­le­ving, waarin gemeen­schap wordt nage­streefd zowel in persoon­lijke als in maat­schap­pe­lijke omstan­dig­heid? Leert niet het leven zelf dat ten slotte noch de volle­dige maak­baar­heid noch de zelf­ver­los­sing bestaat?

Het streven naar een verbin­dende gees­tes­ge­steld­heid in wereld­lijke zin paart zich aan het leven uit de Heilige Geest in reli­gi­euse bete­kenis. Wat is de bereid­heid de Geest van God te ontvangen? Dat is zich zonder voor­be­houd openen en in deemoed maar actief af te wachten wat de Geest ons te melden heeft. We weten al dat Hij Zich in zeven­voud schenkt naar Jesaja (11,2-3), waar de profeet spreekt over de Messias, op Wie Gods Geest rust:  de geest van wijs­heid en inzicht, van beleid en sterkte, van kennis en ontzag en vrees voor de Heer.

Om de Heilige Geest te ontvangen is het geloof in de Geest voor­waarde en de bereid­heid te luis­teren en dezelfde taal te spreken.

Op de avond van Zijn verrij­zenis had de verheer­lijkte Jesus de Geest al over de apos­telen geademd (Jo 20,21-23): 'Ontvangt de Heilige Geest. Wier zonden gij vergeeft, hun zijn zij vergeven; wier zonden gij niet vergeeft, hun zijn zij niet vergeven.' Dat duidt de Kerk als de instel­ling van het sacra­ment van boete en verzoe­ning, de Biecht. Te zelfder tijd had de Heer de apos­telen de opdracht gegeven: 'Zoals de Vader Mij gezonden heeft, zo zend Ik u.' De zending is alleen moge­lijk in en door de Geest. Alle chris­tenen hebben de taak van God in Christus te getuigen.

'Niemand kan zeggen "Jesus is de Heer", tenzij door de Heilige Geest', leert ons Paulus (1 Kor 12,3-12): 'Er zijn verschil­lende gaven maar slechts één Geest […] Het mense­lijke lichaam vormt met zijn vele lede­maten één geheel […] Zo is het ook met de Christus.' Dat wil zeggen het lichaam van Christus, de Kerk, waarvan Hij het hoofd is (cf. Kol 1,18).

Ontwik­kelt en koes­tert dus de eigen talenten en zet die in tot versprei­ding van het Rijk Gods. Vertrouwt steeds de op Heilige Geest Die in u woont. Deel zijn van het ene lichaam bete­kent onder­linge verbon­den­heid en saam­ho­rig­heid. 'Het oog kan niet tot de hand zeggen: "Ik heb u niet nodig." En evenmin het hoofd tot de voeten.' (1 Kor 12,21)

Op het kruis is de zijde van Christus met een lans open gestoten en uit Zijn zijde vloeiden bloed en water: Het water van het Doopsel, het vergoten bloed van de Eucha­ristie. Daar al werd de Kerk geboren. Nu met Pink­steren vangt de Kerk haar taken aan dank zij de Heilige Geest. En steeds, het gehele jaar door, moeten wij om de Geest blijven bidden, opdat de Kerk zich hervormt en vernieuwt en ook wij zelf ons keer op keer bekeren en verbeteren.

'Zendt Gij Uw Geest, dan komt er weer leven, dan maakt Gij Uw schep­ping weer nieuw.' (Ps 104,30) 'Kom Heilige Geest, vervul de harten van Uw gelo­vigen en ontsteek in hen het vuur van Uw liefde.' Wie is de Geest?

De liefde van God die zich uitstraalt in Zijn mens geworden Zoon, Jesus Christus, en dank zij Hem in ons allen. Hij zweefde als Geest over de wateren (Gn 1,2) en ademde de mens de Geest in de neus (cf. Gn 1,27). Hij over­scha­duwde de Maagd opdat God mens kon worden (cf. Lc 1,35). Hij is gezonden door de Vader met mede­wer­king van de Zoon om -- na terug­keer van de Zoon naar de Vader -- de geboorte van de Kerk te doen geschieden. Hij stuurt de Kerk als Leider en Trooster tot het einde der tijden. Hij is ons aller adem.

Kom der armen troost, daal neer,
kom en schenk Uw gaven, Heer,
kom wees in de harten licht.
Was wat vuil is en onrein,
over­stroom ons dor domein,
heel de ziel die is gewond.
Maak weer zacht wat is verstard,
koester het verkilde hart,
leid wie zelf de weg niet vindt.

(uit de sequentie van Pinksteren)