DE VERLOREN ZOON

27 XI 2019
Alle-Dag-Kerk Begijn­hof­kerk - Amsterdam

Het boek Einde­lijk thuis van de in 1996 gestorven best­seller-schrijver Henri Nouwen heet zijn meest geslaagde poging van zijn wijze van omgaan met de Schrift. En dat einde­lijk thuis komen laat zich dan mijns inziens niet alleen verbinden met de oude mens die hulpe­loos de handen moet uitstrekken – door de dood heen bereiken we immers ons vader­huis – maar ook met het onrus­tige hart dat eerst rust zal vinden in God, naar het gezegde van Augustinus.

Nouwen’s onder­zoek naar de terug­keer van de verloren zoon, zoals uitge­beeld door Rembrandt, is in enen zelf­on­der­zoek en aldus in het reine komen met de eigen vader en met het zijn van de oudste zoon in het eigen gezin. Nouwen weet zich de oudste zoon en leert vanuit die nadere bewust­wor­ding zich­zelf ook als vader te zien.
Op Rembrandt's schil­derij, dat hij omstreeks 1668 hier in Amsterdam heeft vervaar­digd en dat zich tegen­woordig in Sint Peters­burg bevindt, treft terstond de oude, in goede doen uitge­doste vader die zijn terug­ge­keerde zoon -- verslonsd en vuil voor hem neer­knie­lend -- omhelst. De vader legt de beide handen bescher­mend en koes­te­rend op de rug van de jonge­ling. Een tafe­reel van vader­lijk intieme vreugde om het terug­krijgen van zijn wegge­lopen en zo beminde zoon.
Natuur­lijk is de jongste – verloren en weer­ge­keerde – zoon span­nender dan de oudste.
Hij waagt het leven, zoekt de grenzen op, is vermetel en avon­tuur­lijk, mijdt verant­woor­de­lijk­heid en is alles behalve saai. Moeten we hem slecht noemen? Met moeite. Zeker in onze tijd waarin de scheids­lijnen tussen slecht en goed zo vloeiend zijn geworden. De jongste zoon had recht op zijn erfdeel, heeft dat opge­ëist en van zijn vader gekregen. Hij heeft het uitge­geven en opge­maakt en aldus de dagen geplukt.

Augus­tinus heeft zich­zelf als verloren zoon begrepen en dat met harts­tocht beschreven in zijn Confes­si­ones, altijd te lezen en te herlezen zowel om het beleden dan wel opge­biechte verleden als om het belijden dan wel bekennen van God, tot Wie hij zich richt en Wiens wijs­heid hij eniger mate leert kennen. Hij had God ontdekt als hoger dan zijn hoogste hoogten en dieper dan zijn diepste diepten -- O God, hoe laat heb ik U, mijn hoogste en diepste liefde, lief gekregen.

De meesten van ons evenwel – stellig die van vroe­gere gene­ra­ties – zijn braaf en zelfs saai en zo meer verge­lijk­baar met de oudste zoon uit Lucas’ parabel, met hem die boos werd na gehoord te hebben dat het feest­ge­druis in huis om zijn broer ging die in armoede was terug­ge­komen en door hun beider vader zo uitbundig werd onthaald.
Neen, meedoen aan de feestdis wilde hij niet, wel zijn vader streng toespreken (Lc 15,29-30 ): ‘Ik dien u nu al zo vele jaren en nooit heb ik uw geboden over­treden, maar mij hebt u nog nooit een bokje gegeven om met mijn vrienden feest te vieren. Maar nu die zoon van u is thuis gekomen, die uw vermogen met hoeren heeft verbrast, hebt u voor hem het gemeste kalf geslacht.’
‘Voor mij persoon­lijk is de moge­lijke beke­ring van de oudste zoon van cruciaal belang’, bekent Nouwen. Behoort hij misschien volgens het Schrift­woord (Mt 6,5) tot de lieden die ‘graag in de syna­gogen en op de hoeken van de straten staan te bidden om op te vallen bij de mensen’, vraagt hij zich af. ‘Als ik denk aan al mijn schrijven en spreken over het gebed, aan alle bekend­heid die ik geniet, moet ik me onwil­le­keurig afvragen of deze woorden niet voor mij zijn bedoeld.’ Is de brave zoon in het afstand nemen van zijn broer en daarmee van zijn vader niet even­zeer de verloren zoon als de wegge­lopen zoon?
Beide zonen uit Lucas' parabel zijn door de vader bemind. Beiden zijn geroepen naar hun vader terug te keren en zo te groeien naar eigen vader­schap. ‘Als jongste of oudste zoon ben ik erfge­naam van mijn barm­har­tige vader’, besluit Nouwen zijn gedachten bij het schil­derij van Rembrandt. ‘Ik moet mijn eigen handen zege­nend uitstrekken en vol erbarmen mijn kinderen ontvangen, onge­acht de mening die zij over mij hebben.’ En zo tilt Nouwen de vader-zoon-relatie in de parabel op naar de verbin­ding tussen God de Vader en God de Zoon: Worden als de hemelse Vader is het hart van Jesus’ bood­schap. De beke­ring, waartoe Hij oproept, is ‘onze verknocht­heid aan de wereld opgeven om van God te zijn.’
Bij de analyse van Rembrandt’s terug­keer van de verloren zoon en de over­we­ging van de parabel van Lucas brengt Henri Nouwen zich­zelf mede in het midden en troost en bemoe­digt zo zijn lezers.
Heb ik het boek van Nouwen, dat naar verluidt in 2011 hier te lande is uitge­roepen tot beste spiri­tuele boek van het jaar, ervaren als een medi­ta­tief geschrift over bidden en vere­nigd worden met God? Ik heb het ervaren als een rich­ting­wijzer een beter mens te kunnen worden – een gods­dien­stig boek dus inzake de chris­te­lijke moraal.

Hoe moeten wij leven? Wij zijn geroepen te leven naar het voor­beeld van de vader in de parabel die verwijst naar de Vader in de hemel. Hij is barm­hartig, verge­vend, mede­do­gend, edel­moedig, soms verdrietig, meestal vreugdevol.
Hij is de Vader Die altijd naar ons uitziet, Die op ons wacht, Die ons omhelst en kust in Zijn mede­dogen met ons, nu wij ons willen wenden tot Hem (cf. Lc 15,20). Hij is de herder die op zoek gaat naar het verloren schaap totdat hij het vindt en het vol vreugde op zijn schou­ders legt (cf. Lc 15,4-5).

Laten we de vader­fi­guur in de parabel van de verloren zoon nog kort verge­lijken met de parabel van de daglo­ners in de wijn­gaard bij Matteüs (20,1-2), waar de vader de bezitter van een wijn­gaard is: 'Met het Rijk der hemelen is het als met een land­ei­ge­naar die vroeg in de morgen uitging om arbei­ders te huren voor zijn wijn­gaard. Hij werd het met de arbei­ders eens voor een denarie per dag en stuurde hen naar zijn wijn­gaard.' De land­ei­ge­naar ging nog eens uit om arbei­ders te huren op het derde, het zesde, het negende en het elfde uur. Bij het vallen van de avond wordt aan alle arbei­ders hetzelfde bedrag van één denarie uitbe­taald. Zoals de oudste zoon in de andere parabel beginnen degenen die de gehele dag hebben gewerkt tegen de land­ei­ge­naar te morren. Zij vinden de gang van zaken niet recht­vaardig (Mt 20,12): 'Dezen hier, die het laatst gekomen zijn, hebben maar één uur gewerkt en gij stelt hen gelijk met ons die de last van de dag en de bran­dende hitte hebben gedragen.' Maar de wijn­gaar­de­nier ziet de kwestie anders en precies daarin steekt de verge­lij­king met het Rijk der hemelen (Mt 20,13.15-16): 'Vriend, ik doe u toch geen onrecht? Zijt gij niet met mij over­een­ge­komen voor een denarie? […] Mag ik soms met het mijne niet doen wat ik verkies of zijt ge kwaad, omdat ik goed ben? Zo zullen de laat­sten de eersten en de eersten de laat­sten zijn.'
De verloren zoon is in deze verge­lij­king de laatste en de oudste zoon de eerste.
Gods gedachten zijn niet onze gedachten en Zijn wegen zijn niet onze wegen. Gods wegen gaan onze wegen te boven en Zijn gedachten onze gedachten (cf. Js 55,8-9). En zo wordt Zijn recht­vaar­dig­heid altijd geleid door Zijn liefde die barm­har­tig­heid is.