BEHEERSER VAN WIND EN WATER

21 VI 2015
Sint Jan - 's-Herto­gen­bosch

I

Het meer van Galilea met daar­om­heen bergen en vlakten is nu zoals twee­dui­zend jaar geleden. Dezelfde soort vissen wordt hier nu gevangen, zoals toen door vissers die geroepen werden tot mensen­vis­sers (cf. Mc 1,17). De wind waait nu zoals toen en het meer is kabbe­lend dan wel onstuimig, al naar gelang het jaar­ge­tijde of de weersgesteldheid.

Verkeren op dat meer met aan de oevers steden als Tibe­rias en Genesareth en Caphar­naüm en met vlakten als die van Brood­ver­me­nig­vul­di­ging en Zalig­spre­kingen doen het aardse leven van Jesus tegen­woordig zijn – in de periode van Zijn open­bare leven in verkon­di­ging van het Evan­gelie (de Blijde Bood­schap omtrent het met Hem begonnen Rijk Gods), van zieken­ge­ne­zing en duivel­uit­drij­ving, van tekenen die Zijn Zoon­schap van God deden blijken.

Zo’n teken is Zijn dwingen tot gehoor­zaam­heid van de wind en Zijn gebieden aan de golven op dat meer van Galilea (cf. Mc 4,35-41).

Jesus heeft de menigte onder­richt vanf een boot aan de oever van het meer door middel van para­bels, verge­lij­kingen. De avond valt en Jesus stelt Zijn leer­lingen voor het meer over te steken. Zij sturen het volk weg en nemen Hem mee, zoals Hij daar in de boot zit, terwijl andere boten het vaar­tuig met Jesus erin begeleiden.

Jesus wil alleen Zijn leer­lingen getuigen doen zijn van het door Hem te verrichten wonder. Waarom alleen zij? Opdat anderen niet zouden merken hoe klein­ge­lovig de leer­lingen nog zijn. Zo stelt althans Joannes Chry­sostomos vast. En opdat zij niet zouden veron­der­stellen meer waard te zijn dan anderen, laat Jesus hun angst en verwar­ring over­komen. Zo zouden zij tevens leren beproe­vingen moedig te verdragen.

Wat gebeurt? Een hevige storm steekt  op en golven slaan over de boot, zodat die al met water begint vol te lopen. Onder­wijl slaapt Jesus – ‘op het kussen aan de achter­steven’. Zo duidt Marcus nauw­keurig aan.

Terwijl de leer­lingen rade­loos worden, is Hij afwezig in de rust van de onschuld. Hij slaapt om Zijn te geven teken te duide­lijker te laten uitkomen.

De leer­lingen schudden Hem wakker met de woorden: ‘Meester, doet het U niets dat wij weldra vergaan?’

De Heer ontwaakt en staat op en doet het teken om Zijn godde­lijk­heid te tonen – het wonder om de leer­lingen te doen geloven in Hem als de Messias, de lang verbeide Gezalfde, de Christus Die de Zoon van God is, mens geworden om ons mensen te vergod­de­lijken tot Hem.

Jesus richt Zich tot wind en water en roept: ‘Zwijgt stil.’ Zijn bevel wordt terstond gevolgd. De wind legt zich neer en het water valt stil.

Het wonder is geschied, het teken is gesteld, Zijn godde­lijk­heid is getoond.

II

Nu volgt Jesus’ les aan de leer­lingen – in Hem vertrouwen te stellen en in Hem te geloven. Alleen zo zullen zij Hem metter­tijd en metter­daad werke­lijk kunnen volgen.

‘Waarom zijt gij zo bang?’, vraagt Jesus. ‘Hoe is het moge­lijk dat ge nog geen geloof bezit?’

Verkeert hun twijfel nu in over­gave en hun angst in moed? Neen, hun vrees neemt nog toe en zij vragen zich onder­ling af: ‘Wie is Hij toch dat zelfs wind en water Hem gehoorzamen?’

Niet zoals Mozes met staf de Rietzee (cf. Ex 14,16) bedwongen heeft noch zoals Elisa  met gebeden de Jordaan (cf. 2 K 2,14) noch zoals Jozua met de Verbondsark (cf. Joz 3,1-17; 4,1-18), maar slechts door Zijn bevel brengt de Heer wind en water tot bedaren (cf. Theop­hilactus). In dezen blijkt Hij werke­lijk God te zijn maar in Zijn slapen tevens volledig mens.

De achter­steven van dat scheepje is in diepere zin het begin van de Kerk, leert ons Hier­o­nymus: Hier op dat kussen van het scheeps­hout valt de Heer naar het lijf in slaap, of schoon Hij toch ‘als de hoeder van Israel noch slui­mert noch slaapt’ (Ps 121,4). Want door het kruis en de dood van de Heer is de Kerk gered.

Dat vaar­tuig, zo voegt een andere geleerde (Beda) toe, kunnen we als  het kruis­hout begrijpen, waar­door wij, gelo­vigen, aan de vaste oever van het geloof geraken. Want indien wij, beze­geld met het kruis van Christus, het wagen de betrek­ke­lijk­heid van deze wereld tot ons te laten door­dringen, dan bestijgen wij onver­schrokken met Jesus het schip van de Kerk en geven ons moeite over het meer van het leven te varen.

De Kerk als schip:

‘De Kerk vaart als een groot schip over de wereldzee. Zij wordt in dit leven gebeukt door allerlei golven van beproe­vingen. Wij mogen haar daarom niet verlaten maar moeten haar leiden.’ Aldus Boni­fa­tius, de bisschop van Mainz (Epis­tula 78) die bij Dokkum in Fries­land met zijn gezellen in 754 is vermoord. ‘Als voor­beeld hier­voor’, zo vervolgt hij, ‘hebben wij de vaders in het verleden: Clemens, Corne­lius en vele anderen te Rome, Cypri­anus te Cart­hago, Atha­na­sius te Alexan­drië. Zij alle­maal hebben onder een heidens bewind het schip van Christus, Zijn geliefde bruid de Kerk, bestuurd door hun onder­richt, hun verde­di­ging, hun inspan­ning en hun volhar­ding tot het marte­laar­schap toe.’

Ook toen onder een heidens bewind zoals in het heden opnieuw:

In weerwil van tegen­slag, tegen­wer­king, tegen­wind en storm – ook binnen de Kerk – vaart het Kerk­schip onver­droten voort. Wij zijn verze­kerd van de conti­nu­ï­teit van ‘God met ons’ – Imma­nuel (Mt 1,22-23; Js 7,14) – door  de geschie­denis heen.

Bij zijn terug­treden als paus in 2013 (algemen audi­ëntie 27 II) herin­nert ook Bene­dictus XVI ons aan de Kerk als schip: ‘Ik heb mij gevoeld als Petrus met de apos­telen in de boot op het meer van Galilea. De Heer heeft ons vele dagen met zon en een lichte bries geschonken waarop de visvangst rijke­lijk was. Maar er waren ook dagen waarop het water te keer ging en we tegen­wind hadden, zoals in de gehele geschie­denis van de Kerk, en de Heer scheen te slapen. Maar ik heb altijd geweten dat in deze boot de Heer aanwezig is en dat het schip van de Kerk niet aan mij, niet aan ons toebe­hoort, maar aan Hem. En de Heer laat haar niet onder­gaan. Hij is het Die ons leidt .’

III

Twee leringen kunnen wij trekken uit de storm op het meer:

Vast geloof in het voort­va­rende schip van de Kerk, dat wil zeggen van de Chris­tus­ge­meen­schap die Hij immer nabij blijft en nimmer alleen laat – naar Zijn belofte (Mt 28,20): ‘Ziet. Ik ben met u alle dagen tot aan de volein­ding der wereld.’

Dat bete­kent dus in enen volhar­ding, ook in de huidige periode van tegen­slag – althans in onze streken.

Vertrouwen wordt verlangen, vooral wanneer we de tijd voelen naderen het schip op de golven van de tijd te verlaten en het vaste huis van de Heer, waar geen tijd bestaat, te betreden.

De tweede les ligt aan de eerste ten grond­slag: Gelooft in Jesus Christus als de Zoon van God. Om het geloof in Zijn godheid te verge­mak­ke­lijken heeft Hij daarom tijdens Zijn leven op aarde wonderen verricht en tekenen gedaan.

Als wij nu daarin durven geloven, stelt Hij ons in staat minder onze eigen natuur te volgen maar meer die van Hem die tevens behoort aan de boven­na­tuur – en zo op die wijze in gestage genade Hem na te volgen, te verdragen wat ons aan leed over­komt en te genieten van alle schatten die Hij ons gunt.

Veel meer tekenen heeft de Heer gedaan (cf. Jo 21,25). Eén van die tekenen slechts is Jesus’ beheer­sing van wind en water – daar op het meer van Galilea.