VERDRAAGZAAM GOUDA

31 X 2024

I

Vanavond keren we terug van Gouda naar Witten­berg, van de orthodox protes­tante gemeente in de Grote Kerk hier naar de slot­kerk daar. Het is de voor­avond van Aller­hei­ligen -- 31 oktober 1517. Professor Maarten Luther laat de pedel van de univer­si­teit 95 stel­lingen aanslaan op het mede­de­lin­gen­bord van de poort tot de kerk die tevens wordt gebruikt als colle­ge­zaal. Luther wil een debat initi­ëren om de misstanden in de toen nog ene Kerk van het Westen aan de kaak te stellen, te bespreken en op te lossen. Zijn bezwaren tegen de Kerk richten zich aller­eerst tegen het misbruik van de aflaten, in het bijzonder de afla­ten­handel die in het Rome van de Renais­sance bescha­mende vormen heeft aange­nomen. Dat een aflaat een kwijt­schel­ding van tijde­lijke straffen voor zonden, in de Biecht beleden, behelst, is tot daaraan toe, maar dat afla­ten­brieven tegen geld worden verhan­deld, is tegen elke wils­be­schik­king van Christus Zelf en nog meer tegen Gods wil waar het de bouw van de nieuwe Sint Pieters­ba­si­liek betreft, terwijl Jesus Zelf ons als voor­beeld van verblijf de stal van Bethlehem heeft voorgesteld.

Luther's tijd­ge­noot Desi­de­rius Erasmus gaat hier in Gouda school in de jaren van 1473 tot 1478 en verblijft hier nabij als Augus­tijner kanunnik te Stein in het klooster Emmaüs van 1487 tot 1493. Niet toevallig sluit hij paus Giuliano della Rovere van de hemel  uit in zijn geschrift Julius exclusus van 1514 -- Julius II, de paus die volgens over­le­ve­ring meer op het paard voor de strijd dan aan het altaar voor de heili­ging zou zijn aangetroffen.

Zijn opvolger Giovanni de'Medici, Leo X, niet minder een verwende kunst­lief­hebber, vermaant Luther op 15 juni 1520 met de bul Exsurge Domine en excom­mu­ni­seert hem 3 januari daarop volgend, nadat Luther de waar­schu­wingsbul op 10 december zonder antwoord aan de paus heeft verbrand.

Luther wordt zo buiten de Kerk gesteld en de formele splij­ting in Refor­matie en Rome, die wij heden hier gedenken, blijkt voor­alsnog defi­ni­tief geworden.

Zou de curie te Rome toen minder zeker van zich­zelf zijn geweest, Luther minder hebben onder­schat, minder arro­gant, minder tact­loos, minder verblind door eigen gelijk, meer nederig, meer voor­zichtig, meer dienst­baar, zou de Kerk van het Westen toen bijeen zijn gebleven?

De splij­ting van de Kerk toen blijft kruis­dra­ging wegens die begane zonde van nala­tig­heid. Als zoon van de Moeder­kerk -- het moet blijven gezegd -- belijd ik schuld, betuig ik spijt, betreur ik onze eeuwen gebleven schei­ding in koes­te­ring van eigen gelijk -- over en weer -- bij gebrek aan ruimer inzicht, toen we elkaars taal zelfs niet meer hebben kunnen verstaan en mèt onbe­kend onbe­mind zijn geworden.

Aan de opvolger van paus Leo X, de in Utrecht geboren paus Adriaan Boeyens en zoals Erasmus gevormd door de Broe­ders des Gemenen Levens, schrijft de inmid­dels geleerd en bekend geworden school­jongen van Gouda (Erasmus) op 1 augustus 1522 aan Adriaan VI:

'Heilige Vader, het volk van Christus vraagt en verwacht aller­eerst van u dat u […] de harten van vorsten en volkeren in chris­te­lijke eendracht verbindt, de verder­fe­lijke strijd der meningen beëin­digt en wie voor het konink­rijk der hemelen bestemd is aanspoort tot liefde voor wat van de hemel is.' Èn -- kenne­lijk doelend op Julius II en Leo X die wel erg gericht zouden zijn geweest op de klas­sieke Oudheid vóóraf­gaand aan Christus --: 'Ik wens de chris­te­lijke wereld geluk, als u […] op een zoda­nige wijze dit apos­to­li­sche ambt vervult dat de wereld begrijpt dat er einde­lijk in Rome een paus is voor wie er niets ouder is dan Christus' eer […], een paus die zich zodanig als plaats­ver­vanger van Christus gedraagt dat de wereld voelt dat Christus' Geest in hem beweegt en hem drijft.'[1]

Adriaan VI op zijn beurt zendt een maand later, op 1 september 1522, een legaat naar de Rijksdag in Neuren­berg om alsnog Luther binnen de ene boot van de westerse Kerk te houden. Welis­waar beklaagt en veroor­deelt hij de split­sing van de Kerk door de Lutherse bewe­ging, maar hij belijdt tevens schuld en vraagt om geduld. In de instructie voor de legaat lezen we: 'Wij bekennen oprecht  dat God deze vervol­ging van Zijn Kerk laat gebeuren wegens de zonden van de mensen, in het bijzonder van de pries­ters en de prelaten […]  Wij weten dat ook bij deze Heilige Stoel sinds menig jaar veel afschuw-wekkends is voor­ge­komen -- misbruiken in gees­te­lijke aange­le­gen­heden, over­tre­dingen van geboden. Ja, dat alles heeft tot ergernis geleid. Daarom verwon­dert het niet dat de ziekte van het hoofd op de leden, van de pausen op de prelaten is over­ge­gaan. Wij allen, prelaten en gees­te­lijken zijn van de rechte weg afge­weken […] Wij beij­veren ons dat eerst het Romeinse hof, waar­van­daan wellicht deze misstand is uitge­gaan, wordt verbe­terd; dan kan van hier, waar de ziekte is uitge­broken, ook de gene­zing en de vernieu­wing aanvangen.'[2]

In weerwil van de treu­rige en verwar­rende toestand van de chris­ten­heid in de Renais­sance bloeien kunsten en letteren eens te meer. Zij voeren deels van Christus af en deels naar Christus toe. Hier in het Noorden verte­gen­woor­digt Erasmus van Rotterdam bij uitne­mend­heid die vernieu­wende stro­ming van chris­te­lijk huma­nisme. Al voor zijn twin­tigste levens­jaar beheerst hij naast klas­siek Latijn oud-Grieks en gedreven pleit hij voor het terug­keren naar de bronnen (ad fontes) om aldus de Bijbel en de Kerk­va­ders en ook heidense auteurs vanuit de oorspron­ke­lijke teksten te kunnen lezen en verklaren. In dit kader op deze Hervor­mingsdag herinner ik aan Erasmus' uitgave in Grieks en Latijn van het Nieuwe Testa­ment (Novum Testa­mentum) in 1519 met een voor­proef daarvan in 1516. En ik voeg daaraan onmid­del­lijk toe dat Luther, even­eens uit de Griekse grond­tekst, in 1522 van het Nieuwe Testa­ment de verta­ling in het Duits publi­ceert, gevolgd door de gehele Bijbel samen met anderen in 1534.

II

In welke toestand hier Erasmus de Goudse Grote Kerk  heeft aange­troffen, weten we niet -- in ieder geval niet, zoals wíj́ dit bede­huis kennen. Want na de stads­brand van 1438, die de kerk heeft getroffen, wordt in 1485 begin gemaakt met de herop­bouw  en wordt het koor een kwart eeuw later inge­wijd. In 1555 en volgende jaren plaatst de Gouwe­naar Dirck Crabeth de eerste glazen, waaraan de Sint-Jans­kerk haar blij­vende roem ontleent.

Middel­punt daarvan zijn de ramen met leven van de kerk­pa­troon Joannes de Doper en het Lam Gods, Jesus Zelf, geplaatst in het oorspron­ke­lijke hart van de kerk, achter het vroe­gere hoogaltaar.

Door wijs­heid van het stads­be­stuur is de beel­den­storm van 1566 aan Gouda voorbij gegaan.

In 1573 wordt de Sint Jan even­goed protes­tant, de altaren worden verwij­derd maar de glazen blijven verdragen. Verdraag­zaam Gouda.

De locale tole­rantie blijkt nog meer uit het immense konings­raam te linker zijde in de inmid­dels bij voor­keur neutraal geheten 'Grote' Kerk.

Koning Philips II, opvolger van Karel V,  ziet zich voor­af­ge­beeld in koning Salomon, opvolger van David. In het bovenste tafe­reel de inwij­ding van de Tempel in Jerusalem met de ark van het eerste Verbond (cf. Kr 6,14-42;7,12), in het midden­ta­fe­reel Jesus de Christus met Zijn apos­telen aan het Laatste Avond­maal Die Zich­zelf schenkt voor ons -- te Zijner nagedachtenis.

Aan Philippus, patroon van de koning, die samen met zijn ega in dit heilige tafe­reel is opge­nomen, leert Jesus: 'Wie Mij ziet, Philippus, ziet de Vader.' (Jo 1,18)

Het Oude Testa­ment voltooit zich in het Nieuwe. De gehele Bijbel is Christus, zoals de kerk­vader Hier­o­nymus al onder­richt, maar wij lezen de Heilige Schrift met de ogen van Jesus Christus. Noch­tans verklaart Hier­o­nymus ook: 'De Heilige Schrift niet kennen, bete­kent Christus niet kennen.'

Koning Philips is niet uit het raam verwij­derd. Zelfs niet, toen in de Noor­de­lijke Neder­landen -- hier ter stede in 1619 -- de calvi­nis­ti­sche gods­dienst de enige door de over­heid bevoor­rechte werd en elke andere tongval van het chris­tendom slechts gedoogd.

Philips is in het raam gebleven, indachtig naar ik vermoed het eerste couplet van het Wilhelmus, waar de Prins van Oranje getuigt: Den Coninck van Hispangien/ Heb ick altijt gheeert. En in het vijf­tiende couplet: Dat ick tot gheenen tijden/ Den Coninck heb veracht.

Wie zou dit venster hier in de Sint Jan's Kerk van Gouda niet spiri­tuele oeku­mene avant la lettre willen noemen? De oeku­mene van het hart dat de gebor­gen­heid kent in God.

III

In terug­blik op de lange schei­ding hier te lande tussen protes­tanten en katho­lieken betreuren wij die niet alleen -- hoe veel bindt ons, hoe weinig feite­lijk scheidt ons (nog)? We hebben helaas ook enige eeuwen in de eigen zuilen geleefd en elkaar niet meer gekend met als gevolg misver­standen en weder­zijds wantrouwen.

In onze huidige levens­pe­riode verdragen naar mijn beoor­de­ling gese­cu­la­ri­seerden moslims meer dan chris­tenen. Moslims zouden nog niet beter weten naar hun wereld­lijke wijs­heid. Katho­lieken verdragen heden­daagse heidenen dan wel gese­cu­la­ri­seerden al hele­maal weinig, omdat bij ons (katho­lieken) het mysterie van het geloof nog belang­rijker blijft dan de even­eens natuur­lijk nood­za­ke­lijke aanwen­ding van het verstand, ons vermogen dat niet­temin tot heden beperkt blijft.

In geloof bestaat nu in de kern niet zo zeer meer het verschil tussen protes­tant en katho­liek maar veeleer tussen vrij­zin­nige en ortho­doxe chris­tenen. Belijden wij God louter als de imma­nente of ook nog als de trans­cen­dente? Blijven wij, chris­tenen, tevreden met God in ons zelf (hetwelk tot narcisme zou kunnen leiden) en even­tueel bereid tot de ontmoe­ting met God in de mede­mens (hetwelk tot altru­ïsme zou kunnen leiden) of belijden wij Hem in deemoed en in aanhan­ke­lijk­heid ook nog als de persoon­lijke God boven ons -- de God van Abraham, van Isaäk en Jacob, de God Die wij aanbidden in navol­ging van de joden en samen met de moslims, hoe onder­scheiden wij, als chris­tenen, in Jesus de Gezalfde, de Zoon van God, ook anders geloven als moslims en joden. Wij belijden immers de drie­vul­dige God in Vader en Zoon en Heilige Geest.

Ik weet mij, zoals velen van u, in dank­baar­heid diep getroost, omdat de eeuwige God wel in mij en in de ander leeft maar als uiting van Zijn teder­heid en van Zijn Majes­teit ook boven ons leeft. 'Wie is de mens, dat Hij naar ons omziet', leert ons de poëzie van het Psalmen-boek (cf. 8,5). Hoe groot is de dank­baar­heid dat de enige Eeuwige Zich over ons ontfermt, dat wij in Hem thuis komen, dat wij niet het laatste woord behoeven te hebben in dit onder­maanse bestaan dat naast vreugde veel tranen verstrekt.

IV

Solus Christus. Sola gratia. Sola fide. Sola Scriptura.

'Alleen Christus' -- Christus is de enige Heiland, de enige Verlosser, het enige gelaat van God. Maar dat bete­kent niet dat de Moeder Gods Maria niet geëerd zou worden naar hetgeen Lucas (1,48) schrijft: 'Van heden af prijst elk geslacht mij zalig.'

'Alleen door genade' -- al het goede, waartoe de mens in staat is, kan alleen moge­lijk worden door Gods genade. Alles is genade. En laat elke genade zich paren aan dankbaarheid.

'Alleen door geloof' -- door Jesus de Christus aan te nemen ontvangen wij het heil, alleen door Hem. Om niet zijn wij door Gods genade gerecht­vaar­digd krach­tens de verlos­sing in Christus Jesus (cf. Rom 3,24).

'Alleen door de Bijbel' -- neen, dat delen wij niet. God heeft Zich in Jesus, Zijn Gezalfde, geopen­baard. Aan de vroege traditie van de Kerk is de canon van de Heilige Schrift ontsproten. Die is voor katho­lieken ietwat omvang­rijker dan voor protes­tanten. Toch is niet het gehele geloofs­goed in de canon van de Bijbel vast­ge­legd. Maar ook voor katho­lieken zijn niet langer Schrift en Over­le­ve­ring de bronnen van de Open­ba­ring, ofschoon wij daar­door eerst tot de Heiland toegang hebben. De Open­ba­ring op zich in Jesus Christus is de enige bron waaruit de beide stromen Bijbel en Traditie voortvloeien.[3] Tot verdui­de­lij­king van het begrip 'Over­le­ve­ring' roep ik in ons geheugen het eerste grote oeku­me­ni­sche concilie in de nog onge­deelde Kerk terug, in 2025 1700 jaar geleden -- het Concilie van Nicea in het jaar 325 -- toen Christus als wezens­ge­lijk aan de Vader is afge­kon­digd om aldus meteen de eenheid van het volk Gods te verze­keren en de trouwe verkon­di­ging van het Evan­gelie te bewaren.[4]

Dus onzer­zijds wel tota Scrip­tura (de gehele Schrift), maar niet sola Scrip­tura (de Schrift alleen).

De gehele Bijbel -- het Oude en het Nieuwe Testa­ment samen -- is een boekerij, waarvan de onder­scheiden geschriften alleen naar elkaar toe gelezen verhel­derd kunnen worden. Het gebeurt immers dat menig passage in de Schrift zo 'duister en dubbel­zinnig' is, 'dat zij zich­zelf niet kan uitleggen maar eerder een ander als vertolker nodig heeft'.

Ik citeer hier uit het omstreeks 1544 gedrukte geschrift van de Gouwe­naar Herman Leth­maet De instau­ra­tione reli­gi­onis (Over het herstel van de gods­dienst), jonger tijd­ge­noot van Erasmus.[5]

Laat iedereen de Schrift lezen, maar lezen is nog geen uitleggen. Bijbel­ver­kla­ring past meer Bijbel­ge­leerden die met gezag kunnen spreken. Zo vermijden we -- ik laat liever een persoon uit uw eigen tongval aan het woord --hetwelk de Zwit­serse theo­loog Karl Barth bij zijn bezoek aan Neder­land heeft vast­ge­steld:  'Zijn hier drie protes­tanten, dan zijn hier blijk­baar weldra twee kerken.' In haast voeg ik daaraan toe dat toen de Protes­tantse Kerk Neder­land nog niet bestond. En afge­lopen zaterdag 5 oktober [2024] heeft het Neder­lands Dagblad zelfs gemeld dat nu ook kleine gere­for­meerde kerken willen samen­gaan onder het motto 'Laten we geen vech­ters­kerk zijn, maar vredespaleis'.

Niet­temin, waarom niet nog eens de grote Bijbel­ge­leerde Hier­o­nymus beluisteren:

Het is van belang dat elke christen in persoon­lijke dialoog met het woord van God leeft, dat ons in de Heilige Schrift is geschonken, maar om niet in indi­vi­du­a­lisme te vervallen moeten we ons bedenken dat het woord Gods ons ook is gegeven om gemeen­schap op te bouwen. De Bijbel is de stem van het pelgri­me­rende volk van God en slechts in het geloof van dit volk bevinden we ons bij wijze van spreken in de juiste toon­aard de Bijbel te verstaan.

'Laat uw Schrift­le­zing over­gaan in bidden en uw bidden over­gaan in lezing', raadt Hier­o­nymus aan, 'bemint gij de Bijbel, de Wijs­heid zal u beminnen'.[6]

Gouda, Hervor­mingsdag 31 X 2024,
Antoine Bodar.

[1] Pas de deux in stilte. De brief­wis­se­ling tussen Desi­de­rius Erasmus en paus Adri­anus VI (1522-1523), uit het Latijn vertaald en inge­leid door Michiel Verweij (Rotterdam 2002) 58-59.
[2] Hubert Jedin (Hg), Hand­buch der Kirchen­ge­schichte, Band IV. Refor­ma­tion, katho­li­sche Reform und Gegen­re­form (Frei­burg 1985) 110-111.
[3] Cf. Antoine Bodar, Joseph Ratzinger. Een inlei­ding in zijn theo­logie (Utrecht 2023) 63.
[4] Cf. Fran­ciscus, Spes non confundit. Verkon­di­gingsbul van het regu­liere jubi­le­um­jaar 2025 (Rome 2024) 17.
[5] Koen Goud­riaan, Herman Leth­maet en de Goudse glazen. Mani­fest van een katho­liek vernieuwer (Delft 2018) 85-86,88,15,17.
[6] Cf. Bene­dikt XVI., Kirchen­väter und Glau­benslehrer. Die Grossen der frühen Kirche (Augs­burg 2008) 144,147-148.