WOORD BIJ DE OPENING VAN DE TENTOONSTELLING IN HET JOODS HISTORISCH MUSEUM IN AMSTERDAM

18 IX 2016
Joods Histo­risch Museum - Amsterdam

De vier­hon­derd­ja­rige viering van 'Ets Haim', de oudste joodse bibli­o­theek ter wereld, brengt ons de tijd in herin­ne­ring, het boek en het Jodendom.

Wat de tijd aangaat:

'Ets Haim' is een jonge boekerij zoals Amsterdam een jonge stad is -- althans verge­leken bij Rome en meer nog bij Jerusalem.  Maar verge­leken bij de Vati­caanse Bibli­o­theek, pas opge­richt in 1451, is 'Ets Haim' al bijna weer tijd­ge­noot -- slechts honderd­vijf­en­zestig jaren verschillen zij.

Wie over boeken spreekt, heeft het in enen over leer­mees­ters. Want boeken zijn leer­mees­ters. In mijn leven heb ik er tot heden vier geteld: Twee van hen heb ik alleen of nage­noeg alleen door hun boeken leren kennen. Door de beide anderen ben ik concreet onder­richt: De ene was mijn Leidse leer­meester Sem Dresden, de andere de Amster­damse uitgever Johan Polak. Allebei bezaten zij een aanzien­lijke eigen bibli­o­theek en van beiden heb ik geleerd dat de liefde tot het boek eenieder is aangeboren.

Het boek en de boekerij verdienen het gehul­digd te worden:

I

Boeken, aldus Fran­cesco Petrarca, zijn aange­naam en gestadig gezel­schap, steeds bereid te voor­schijn te komen of zich terug te trekken, te spreken of te zwijgen, binnen te blijven of mee naar buiten te gaan. Zij kunnen conver­seren en schertsen, bemoe­digen en troosten, vermanen, betogen, over­leggen. Zij geven onder­richt in de geheimen van de natuur en de herin­ne­ringen van de geschie­denis, in de richt­snoer van het leven en de gering­schat­ting van de dood, in beschei­den­heid bij voor­spoed en onver­schrok­ken­heid bij tegen­spoed, in gelijk­moe­dig­heid en stand­vas­tig­heid bij al het handelen.

Boeken zijn metge­zellen -- geleerd, vreug­de­wek­kend, welbe­steed, welbe­spraakt. Zonder lasten of kosten, zonder klachten of gemor, zonder bedrog of haat. En bij zo veel gerief­lijk­heden vragen geen spijs en drank, zijn tevreden met arme­lijke kleding en karige behui­zing, terwijl zij zelf hun gasten onschat­bare rijk­dommen van de geest verschaffen, ruime huizen en schit­te­rende gewaden, genoeg­lijke maal­tijden en heer­lijke dranken.

Hoe gerief­lijk, hoe gemak­ke­lijk en discreet, geven boeken onder­wijs -- vult zijn tijd­ge­noot Richard de Bury Petrarca aan. Hoe veilig leggen onwe­tenden jegens boeken schaamte af. Leer­mees­ters zijn zij, die onder­richten zonder woorden van woede en kastij­ding met roede. Worden zij bena­derd, zij slapen niet. Wordt hun iets gevraagd, zij trekken zich niet terug. Bij gemaakte fouten berispen zij niet. Bij gebleken onkunde lachen zij niet.

Boeken, gij alleen die vrij­zinnig zijt en vrij, die elkeen geeft die vraagt, elkeen bevrijdt die dienst­baar is.

Oude boeken moeten worden afge­schreven, maar nieuwe even­goed geschreven, opdat boeken te gepaster tijd volmaakt­heid bereiken. Boeken immers ontstaan in gesprek met vorige. Boeken geven vreugde, wanneer de fortuin welge­zind is, troost, wanneer slecht­ge­zind. Vonnissen worden niet geveld zonder hen. Op hen berusten kunsten en weten­schappen. Hoe wonder­lijk is de macht van boeken. Zij doen de grenzen van tijd en ruimte over­zien en zaken, die bestaan en niet bestaan,  beschouwen als in een spiegel van de eeuwigheid.

Geleerden delen de opvat­ting dat de wijs­heid van het boek de rijkdom van het geld te boven gaat, zoals zij weten dat vingers eerder gegeven zijn om te schrijven dan om oorlog te voeren.

Verge­leken bij boeken worden kost­bare stenen waar­de­loos, is zilver als klei, goud als zand, verbleken zon en maan, verliezen honing en manna hun zoet­heid. Goud, zilver, gemmen, purperen kleding en marmeren behui­zing, bewerkte akkers en beschil­derde panelen en opge­tuigde paarden -- zij geven een stom en opper­vlakkig genoegen, boeken daar­en­tegen een innige vreugde.

II

Met tal van joodse boeken en met de werken van Spinoza huisde ook Erasmus op de Index van de katho­lieke Kerk -- dit in opdracht van de Inqui­sitie -- zoals ook geschriften van de Refor­ma­toren, de Verlich­ters en zelfs van een zacht­moedig schrijver als Pascal. Iets meer dan vier­hon­derd jaar heeft de Index bestaan. Opge­richt in 1559 geschiedde de bevrij­ding daarvan in 1966. In dezen speelde de tijd een andere rol. De Index bestond vanuit het huidige (en ook het vroe­gere) perspec­tief vier­hon­derd­zeven jaar te lang.  Hoe veel te scherpen inzicht is aan de katho­lieken onthouden, hoewel de intel­lec­tu­elen onder hen de verboden boeken even­goed zullen hebben gevonden en gelezen.

De priester Erasmus heeft zich met geen andere geleerde meer geïden­ti­fi­ceerd dan met Hier­o­nymus, van wie hij het gehele oeuvre heeft heruit­ge­geven. Deze Kerk­vader wilde niet om zijn verta­ling van de Bijbel in het Latijn zich beperken tot het Grieks maar raad­pleegde even­zeer het Hebreeuws.

De titel van Erasmus' boek 'Anti­bar­bari' beduidt niet dat hij daarin schrijft over teweer­stel­ling tegen de barbaren in het alge­meen maar tegen de barbaren die niet bereid zijn de Bijbel uit de grond­talen te over­zetten, zoals hij (Erasmus) zelf wel deed. Zij waren voor hem de barbaren bij uitnemendheid.

De stich­ting van de Vati­caanse bibli­o­theek in de periode van de Renais­sance heeft natuur­lijk (ook) van doen met de heront­dek­king van de schatten uit de Oudheid, de ontwik­ke­ling van de philo­logie, de hervin­ding van het klas­sieke Latijn, het oude Grieks en het eerbied­waar­dige Hebreeuws, al heeft het tot 2008 geduurd alvo­rens de Hebreeuwse geschriften daar door een Engels­ta­lige cata­logus werke­lijk zijn ontsloten.

Laat, maar eerder dan 2008  zijn chis­tenen de joden gaan beschouwen als hun oudere broers (naar het woord van Joannes Paulus II), als hun vaders ( naar het woord van Bene­dictus XVI). Vaders vond Bene­dictus passender dan oudere broers -- denkend aan figuren als Kaïn en Esau.

III

Het past niet -- althans mij niet als priester van de katho­lieke Kerk -- hier ons geza­men­lijke verleden te laten rusten, maar daarvan ook nu reken­schap te geven. Ik beperk mij tot de joodse Bijbel:

Zo de heilige Geschriften van het joodse volk – de joodse Bijbel niet zonder meer genaast mochten heten, dan toch werd aan de joden ontzegd dat zij een van de Chris­tendom afwij­kende uitleg van hun Bijbel (het Oude Testa­ment) zouden kunnen geven – niet inziend immers wat zij hadden moeten inzien.

Het verzet van de meeste joden tegen de chris­te­lijke predi­king vervult de apostel Paulus welis­waar met droef­heid en pijn – juist in zijn verwant­schap met hen, zijn broe­ders (cf. Rom 9,3) -- maar hij wijst tevens erop dat God Zijn eens verkoren volk even­goed niet heeft verstoten (cf. Rom 11,1).

In het beeld van de plant spreekt hij over afge­sneden takken en enting. Als apostel van de heidenen maant hij de chris­tenen, afkom­stig uit de andere volkeren dan het joodse waarop zij geënt zijn, tot beschei­den­heid. ‘Wilt gij snoeven, bedenkt dat de wortel u draagt en niet gij de wortel.’ (Rom 11,19)

Eeuwen lang is het denk­beeld van chris­te­lijke zijde gehul­digd, als zou de uitver­kie­zing van de joden op de chris­tenen zijn overgegaan.

In de verko­ren­heid zijn chris­tenen evenwel aan de joden – het eerst door God beminde volk – toegevoegd.

Het moet nog eens worden beves­tigd (cf. Jo 4,22): Het heil komt uit de joden.

Joden hebben chris­tenen – eerder zonder graagte dan met graagte vermoe­de­lijk – de gehele Bijbel geschonken, niet alleen het Oude Testa­ment maar ook het Nieuwe Testa­ment. Beide boeken zijn immers alleen geschreven door joden.

En die ene Bijbel is het boek der boeken.