VERLEIDING VAN HET GELOOF

7 IX 2018
Onse Lieve Heer op Solder - Amsterdam

I

De lokroep van de trans­cen­dentie blijft bestaan. Dat consta­teert de jour­na­liste Yvonne Zonderop in haar boek Onge­lo­fe­lijk. Over de verras­sende come­back van religie: 'De hang naar verhe­ven­heid is van alle tijden en van mensen over de hele wereld. Maar de eerlijk­heid gebiedt te zeggen dat in het chris­tendom de letter­lijk­heid vaak domi­neerde over de geest.'

Mevrouw Zonderop memo­reert haar katho­lieke jeugd inclu­sief het biechten en het daarin belijden van het snoepen van de suikerpot -- een topos in derge­lijke ontboezemingen.

Zij is nu onge­lovig maar ziet even­goed de waarde van religie in. Omtrent de Moeder­kerk stelt ze vast: 'Stel je voor dat de chris­te­lijke kerken [er bestaan kenne­lijk ook niet chris­te­lijke] hun mystieke erva­ring beter en over­tui­gender hadden weten uit te dragen. Dat meneer pastoor vanaf de kansel had gezegd: laat u vervullen door de inspi­ratie die in u is en handel daar­naar, in plaats van: op vrijdag mag je geen vlees eten, dat is van bovenaf verordonneerd.'

Nu roept Petrus (1Pe 3,15)  ons wel ertoe op bereid te zijn tot verant­woor­ding van de hoop die in ons leeft, maar getuigen van een mystieke gewaar­wor­ding die iemand slechts kan over­komen en zich dus niet laat dwingen is meer onvoor­zichtig dan voor­zichtig en kan leiden tot over­dreven zelf­mid­del­pun­tig­heid. Verder is het weke­lijks zich op vrijdag onthouden van vlees  sedert het Tweede Vati­caans Concilie -- meer dan een halve eeuw geleden -- als verplich­ting opge­heven. Yvonne Zonderop was toen in 1965 tien jaar jong.

Het betreft hier dus de ouder­wetse cliché's die nog steeds omtrent de Kerk in stand worden gehouden.

'Er is een onmis­ken­bare trend om terug te grijpen op de (joods-)christelijke traditie.' Zo de schrijf­ster. 'Decennia lang was onder­houd van het gedach­te­goed uitbe­steed aan de protes­tants-chris­te­lijke en katho­lieke zuilen. Die predikten logi­scher­wijs voor eigen paro­chie en niet voor een alge­mene cultuur. [sic] Het is daarom aan cultuur­chris­tenen zoals ik om in de bres te springen voor de traditie.'

Wat moet ik als belij­dend christen en derhalve in mijn geloof ook cultu­rele uitingen daarvan omhel­send mij voor­stellen bij deze gevolg­trek­king? Wat blijft over van chris­te­lijke cultuur, wanneer de kern ervan niet wordt beleefd? Het is als een lijf zonder ziel met over­blijf­selen uit een gewenst voltooid verleden. Niet­temin ben ik ervan over­tuigd dat schoon­heid in archi­tec­tuur, beel­dende kunst, lite­ra­tuur en muziek naar geloof kan voeren zoals derge­lijke cultuur­ui­tingen de Kerken door de eeuwen heen al heeft begeleid.

Maar ook al is Yvonne Zondervan niet verleid door het geloof, zij wil wel verleiden tot de cultuur van het geloof zonder te geloven; want in haar beeld is de Kerk star, verplich­tend, niet bij de tijd, veel­ei­send -- kortom op zijn hoogst: 'Jesus ja, Kerk neen'. Haar boek evenwel komt op voor de al oude chris­te­lijke traditie in onze streken en zij is ervan over­tuigd dat geloof -- in haar zin althans -- achter de voor­deur vandaan gehaald mag worden om terug te keren in brede open­baar­heid. En dat is voor een belij­dend christen alvast wat.

II

Het imago van de Kerk  in Neder­land is slecht, zij het onder katho­lieken meer en onder protes­tanten minder. Dat beeld behoeft verbe­te­ring om naast de cultuur­chris­tenen ook de louter secu­lieren tot het geloof te kunnen verleiden.

In de NRC van 10 augustus jongst leden bespreekt de sociaal filo­soof Gabriel van den Brink het boek Die Macht des Heiligen. Eine Alter­na­tive zur Geschichte von der Entzau­be­rung van de Duitse soci­o­loog Hans Joas. De recen­sent verbaast zich kenne­lijk dat Joas zich verzet tegen alle pogingen om de reli­gi­euse erva­ring te herleiden tot iets anders, zoals bij denkers als Freud, Marx, Nietz­sche, Dawkins. 'Voor hem [Joas] is de omgang met het heilige een authen­tieke sfeer'. Zo Van den Brink in de krant die verder opmerkt, dat 'chris­te­lijke [sic] kerken nog slechts een margi­nale rol spelen' en dat 'een groot deel van de bevol­king van West-Europa weinig met het sacrale heeft'.

Ogen­schijn­lijk zou dat zo kunnen zijn.  Maar hebben reli­gi­euse leiders in de chris­te­lijke traditie niet te zeer de over­dracht van het heilige verwaar­loosd en Jesus Christus terug­ge­bracht tot de man van Naza­reth die ons leert hoe wij ons onder elkaar hebben te gedragen -- een meester in de moraal en niet de godde­lijke Verlosser, het mens geworden Woord dat als licht in de duis­ternis is verschenen? Geloven in God om de ethiek is mager. Is dat niet reeds de ziens­wijze van de Verlich­tings­fi­lo­soof Imma­nuel Kant  met zijn 'kate­go­ri­sche Impe­rativ'? De liefde tot God kan niet zonder de liefde voor de naasten, maar de aanbid­ding van God als de heilige en Jesus als de heilige Gods brengt teweeg dat wij ons bekom­meren en moeten bekom­meren om de armen en de verdrukten. Uit het geloof in God volgt de onder­hou­ding van Zijn geboden en aldus de moraal, niet omge­keerd. Is niet de Kerk te zeer insti­tuut van ethiek geworden? En als zij dat niet is, heeft zij wel dit beeld van zich­zelf nolens volens bevorderd.

Een herop­le­ving van het heilige, het sacrale -- de viering van liturgie hier die zich richt op de hemelse  lijkt mij aange­wezen de Kerk in haar eredienst aantrek­ke­lijk te maken, omdat het verkeren met God daar ons omhoog­tilt uit het leven van alledag en zo in enen ook boven de ethiek. Pas in de aanra­king door God zijn wij bereid ons in vertrouwen aan Hem over te geven en Zijn moraal te over­wegen en zo moge­lijk -- dus uit vrije wil -- daar­naar te handelen. Zo kan de Kerk als  instel­ling van het niets mogen en hele­maal niets mogen te boven komen om duide­lijker lichaam van Christus en bruid van Christus te zijn.

Niet alleen de schoon­heid redt de wereld, meer nog het heilige.

We herin­neren ons dat in 1917 de gods­dienst­ge­leerde Rudolf Otto in zijn boek Das Heilige reeds het heilige, het sacrale als een geheel eigen onher­leid­baar grond­be­grip heeft opgevat  -- het myste­rium tremendum, het volstrekt andere, zoals God de gans Andere is, wenkend en fasci­ne­rend en van alle tijden. De ontvan­ke­lijk­heid daartoe verdient het te worden gewekt.

III

[Voor deze derde para­graaf is ruim geput uit het slot van mijn Constan­tijn-lezing 'Hervin­ding van het heilige' in 2016, opge­nomen in mijn boek Geborgen in traditie.]

Hoe zal het leven van de chris­tenen in Neder­land weldra eruit zien?

De chris­ten­heid ontdoet zich verder van de wereld zonder zich van de wereld af te keren maar door veeleer naar de wereld toe te gaan als eigen zelfstandigheid.

En hoe treedt de Kerk toch naar buiten en bemoeit zij zich met de samen­le­ving? Door op te komen voor de gerech­tig­heid, door de armoede te bestrijden, door elk mens even­waardig te achten en gelijk aan zich­zelf, door de schep­ping te bewaren en de aarde te beheren en niet uit te buiten, door steeds bereid te zijn te vergeven en niet op te lossen onrecht te verdragen.

Dat is het doende Chris­tendom dat aanvaard wordt in de rest van de maatschappij.

Wil de Kerk echt weer over­tui­gings­ge­meen­schap worden zoals in de begin­tijd, dan zal zij rigou­reus van haar wereld­lijke posi­ties moeten afzien. Haar missi­o­naire kracht zal door dat uiter­lijke verlies slechts inner­lijk winnen.

Heeft de Kerk zich eerst ontwik­keld van een kleine schare tot een wereld­om­vat­tende chris­ten­heid, nu is – in onze streken – de omge­keerde bewe­ging gaande die ons niet behoeft te verzwakken maar kan versterken.

Wij samen zijn de Kerk en de Kerk zal zich steeds hervormen als voer­tuig van het heil. Om haar zending te verwer­ke­lijken, zal zij ook altijd weer afstand van haar omge­ving moeten nemen, zich tot op zekere hoogte 'ont-wereld­lijken'. Woorden van paus Bene­dictus XVI in 2011: ‘Slechts de diepe verbon­den­heid met God maakt een volwaar­dige toeke­ring naar de mede­mens moge­lijk, zoals zonder toeke­ring naar de mede­mens de verbon­den­heid met God verkwijnt. Open staan voor de wensen van de wereld bete­kent daarom volgens het Evan­gelie door woord en daad hier en heden van de heer­schappij van de liefde Gods te getuigen. Deze opdracht wijst boven­dien voorbij de tegen­woor­dige wereld; want het tegen­woor­dige leven sluit de verbon­den­heid met het eeuwige leven in.’

Ontwe­reld­lij­king bete­kent ook reini­ging. Schan­dalen van misbruik geselen de Kerk en hebben haar voor vele rand-chris­tenen onge­loof­waardig gemaakt. Tijd is nodig om die geslagen kwet­suren op den duur te genezen en geloof­waar­dig­heid terug te winnen.

En dit is de raad voor elke ambtsdrager:

Leeft wat u leert. Ontvangt wat u bent en wordt wat u ontvangt, zegt ons Augus­tinus. Wordt wie u bent. Zo kunt u leven wat u leert en zijn wat u bent. Wij kunnen niet anders leren dan wij leven en niet anders leven dan wij zeggen. Houden we ons daaraan niet, wij ontvangen geen gezag. Woorden kunnen welis­waar wekken maar het zijn de voor­beelden die trekken -- naar het oude gezegde.

Wat staat de christen van de toekomst te doen?

Hij is maat­schap­pe­lijk betrokken naar het voor­beeld van paus Fran­ciscus, die daaraan geest­driftig en voor­aan­staand gestalte geeft door de predi­king van de barm­har­tig­heid en door de liefde tot de armen.

De christen beseft de hem opge­dragen taak vanuit Jesus’ uitspraak (Mt 22,14): ‘Velen zijn geroepen, maar weinigen uitverkoren.’

Dat wil ener­zijds zeggen dat de velen niet verworpen zijn maar anders delen in het heil dan de weinigen die Christus’ Blijde Bood­schap moeten verspreiden om alle volkeren Zijn leer­lingen te maken (cf. Mt 28,19). Dat behelst hun opgave het zout der aarde te zijn (cf. Mt 5,13).

Uitver­ko­ren­heid beduidt het inzicht dat velen – in feite allen – door God worden bemind en niet alleen weinigen. Het gaat dus om inclu­si­vi­teit en niet om exclu­si­vi­teit, alle mensen inge­sloten en niemand buitengesloten.

Uitver­ko­ren­heid bete­kent dus niet meer waard zijn dan anderen – dat is een verspreid misver­stand; want daar­over gaat de mens niet. Het beduidt wel geroepen zijn tot grotere dienst­baar­heid om de opge­legde taak van missi­o­ne­ring te volbrengen.

De christen van de toekomst behoeft veran­ke­ring in een gemeen­schap, een thuis van bemoe­di­ging over en weer, waar hij met anderen het geloof kan delen, de Bijbel over­denken en de sacra­menten vieren.

Tot dit alles kan hij alleen in staat worden gesteld door de genade van God, Die hem dwin­gend wenkt door de Geest in Christus Gods wil te doen.

De tijd is geschikt voor terug­keer naar het sacrale en voor verlangen naar het heilige, voor verin­ner­lij­king van de Gods­be­le­ving en voor vorm­ge­ving daaraan in de liturgie waarin de aarde even de hemel raakt en de hemel even de aarde kust.

De wil daartoe schuilt in een niet verwachte bewust­wor­ding dat het leven verhef­fing nodig heeft waar­door we de gewoon­heid anders kunnen onder­breken dan in verdo­ving, vermaak, aflei­ding die met de dage­lijkse gewoon­heid de gewoon­heid eigen­lijk delen. Het is ook het begrip dat God niet alleen in ons is en tussen ons onder­ling maar ook boven ons. Hoe de Heer te aanbidden en te danken door alleen naar elkaar te kijken en in onszelf te blijven steken? Hoe Hem te belijden door alleen genoeg te hebben aan onszelf en aan elkaar? Hoe Hem te smeken wanneer we nooit eens de blik omhoog wenden?

Zijn we niet al te genoeg­zaam geworden met de god in onszelf die we in bele­ving slechts zelf zijn? God vervangen door onszelf.

Ook kunsten en letteren vervangen God niet, al kunnen zij in eigen levens­dui­ding de ontvan­ke­lijk­heid voor Hem bevor­deren. Zelfs muziek blijft slechts echo Gods.

Te vaak en te veel is liturgie in beschou­wing van buiten bekeken als slechts uiter­lijk vertoon, terwijl zij ten diepste moet verwijzen naar inner­lijke schoon­heid die het heilige tracht gestalte te geven -- in de aanbid­ding samen met de engelen van God die Hem eeuwig het drie­werf 'heilig' toezingen.

Dat is mijns inziens de nieuwe verlei­ding van het geloof.