THUIS IN DE BIJBEL

7 II 2014
Openings­woord tentoonstelling
Museum Catha­rij­ne­con­vent - Utrecht

I
Thuis in de Kerk beduidt thuis in de Bijbel. Want wie zou het Woord kunnen kennen, Jesus Christus, zonder de Vader te kennen en wie zou God als Vader kunnen kennen, indien hij niet de Kerk als Moeder zou waar­deren? Naar een woord van Cyprianus.
Maar wie bezoekt nog het kerk­ge­bouw, behou­dens voor de opening van een cultu­rele mani­fes­tatie? Zo zijn velen verstoken van de Schrift. Want zij, die de Bijbel thuis lezen bij de maal­tijd geza­men­lijk of alleen met dit heilige boek in een hoek, zijn meestal even­eens degenen die op zondag de kerk aandoen en het Woord beluis­teren en overwegen.
Thuis in de kunsten dan? Thuis in die kunsten is zoals thuis in de Bijbel – zaak van een steeds kleiner gezel­schap. Het thuis zijn in de Bijbel immers is bijna voor­waarde thuis te geraken in de kunsten – niet nood­za­ke­lijk die van het heden maar stellig die van het verleden. En wie het verleden veron­t­acht­zaamt en zo de geschie­denis, de traditie, de cultuur niet leert kennen, die verhoudt zich als een kind tot een volwassene.

II
Wie een verhaal beluis­tert, maakt zich een voor­stel­ling van hetgeen hij hoort. Het geloof moge dan uit het gehoor zijn (cf. Rom 10,17), bij het gesproken woord van de predi­kant, dringt zich bij de toehoorder het beeld terstond op. Wie het woord hoort, ziet het beeld. Is niet in schil­der­kunst het beeld in enen te vatten wat de schrif­tuur eerst stilaan als beeld kan vrij geven?
Zo leert ons Gotthold Ephraim Lessing: Terwijl de beel­dende kunst in ruimte het ene naast het andere toont, is het de lite­ra­tuur pas in tijd gegund het ene na het andere te ontsluiten. Noch­tans – in weerwil van hem, wijs­geer uit de tijd van de Verlich­ting – is al sedert de Renais­sance het adagium van Hora­tius in zwang gebracht dat schil­der­kunst als dicht­kunst is (ut pictura poesis) – de schilder beeldt op gelijke wijze uit in teke­ning en met verf hetgeen de schrijver doet met pen en papier.
De Bijbel als het Woord Gods is de Schrift en bepaalt de vorming van het daarvan vervaar­digde beeld in het hoofd van de luis­te­raar of de lezer. In de gewone zin van elke dag evenwel mag dan ook het woord – het begrip dat met verstand van doen heeft – boven het beeld staan, het beeld echter blijkt sterker dan het woord – zeker in onze periode van leven die zich daar­door verbindt met de tijd van de Middel­eeuwen en eerder – ook zo'n veeleer visueel dan verbaal tijd­perk als het onze.
Onder­richtte niet Grego­rius de Grote aan de toen nog ene Kerk – met name die van het westen – dat schil­de­ringen onge­let­terden schenken wat woorden aan gelet­terden geven? Zoals woorden geleerden scholen, zo beelden eenvou­digen. Niet minder. Zij immers zijn Gods oogap­pelen, omdat hun als Gods beminden het rijk der hemelen toebe­hoort (cf. Mt 5,3).
Het was sedert de late Oudheid dat tafe­relen uit de Bijbel de gelo­vigen eerst in mozaieken en schil­de­ringen en op perka­ment, later ook in sculp­tuur en glas­ramen en op gebruiks­voor­werpen werden voor­ge­houden. Want het Woord is als Woord levend. Het heeft onder ons gewoond in de persoon van Jesus Christus (cf. Jo 1,14) – beeld van de onzicht­bare God (cf. Kol 1,15). God heeft door de mens­wor­ding van het Woord de gehele stof­fe­lijke wereld gehei­ligd, schrijft Joannes van Damascus, theo­loog in de Kerk van het oosten. In de vere­ring van de schep­ping eren wij de Schepper. De schep­ping verwijst naar de Schepper. En de kunste­naar schept zoals de enige Schepper, de godde­lijke Kunste­naar Die de mense­lijke kunste­naar doet scheppen – analoog aan Zijn wijze van scheppen.
En de profeten in de Joodse Bijbel, het Oude Testa­ment, verlenen zij niet naast stem van God stem voor Gods volk en naast oog van God oog voor Gods volk, opdat het luis­tert en inziet?
Thuis in de Bijbel wordt zo thuis zijn in woord en beeld van de Schrift. Maar de Schrift zelf is reeds een boekerij. En elke schrif­tuur kan – althans volgens Dante Alig­hieri in diens Convivio op viererlei wijze worden gelezen: letter­lijk (precies zo gebeurd of bedoeld), alle­go­risch (in zinne­beelden spre­kend), moreel (ons gedrag bele­rend), anago­gisch (onze ziel verheffend).
We voegen daaraan nog eens toe deze wijs­heid uit het leven van elke dag: Zo veel woorden, zo veel beelden. Zo veel hoofden, zo veel zinnen.

III
Hoe staat het onder­wijl met het beel­den­verbod, verwoord in Exodus (20,4) en in Deutero­no­mium (5,8), in het tweede en in het vijfde boek van de Pentateuch?
'Gij zult geen goden­beelden maken, geen afbeel­ding van enig wezen boven in de hemel, beneden op de aarde of in de wateren onder de aarde.' De kwestie is of het hier gaat om het tweede van de Tien Geboden of om de nadere toelich­ting van het eerste gebod. Dat luidt (Ex 20,2 & Dt 5,6-7) zo: 'Ik ben Jahweh uw God Die u uit Egypte, het slaven­huis, heb geleid. Gij zult geen andere goden hebben ten koste van Mij (cf. Ex). [Of:] Naast Mij zult gij geen andere goden hebben (cf. Dt).'
Om de bondig­heid van de uiteen­zet­ting beperken we ons tot de chris­ten­heid van het westen en daar­binnen tot protes­tanten en katholieken.
In de calvi­nis­ti­sche tongval vooral wordt de beel­den­kwestie meest­tijds als apart gebod beschouwd. Daarmee is het gebod eigen­lijk verbod en indien toch rekke­lijk opgevat, dan moet het uit te beelden onder­werp beperkt tot hoogst beperkt blijven en dient de verbeel­ding bij voor­keur de letter­lijk­heid en de moraal van het Bijbelse verhaal en wordt op grond daarvan in de beel­dende kunsten vanzelf­spre­kend gemak­ke­lijker gekozen voor onder­werpen uit het Oude Testa­ment dan uit het Nieuwe.
Om twee redenen: De hoeveel­heid thema's in het Oude gaat verre die in het Nieuwe Testa­ment te boven; want het tweede testa­ment is naar omvang een gering­heid tegen­over het eerste. In het Nieuwe Testa­ment figu­reert voort­du­rend de Heer Jesus Zelf, beleden als de Zoon van God en derhalve God en derhalve, zoals in de Joodse traditie, onwe­der­rech­te­lijk weer te geven, tenzij even­tueel in Zijn mens­heid als de leraar of de lijdens­knecht, maar dan toch liever als levensles dan als heils­ge­beur­tenis. Dus niet de aankon­di­ging van de engel Gabriel aan Maria, niet de geboorte van Christus, niet het laatste avond­maal, niet de krui­si­ging op Golg­otha. Dan eerder Jesus als leer­meester in het huis van Martha en Maria en nog beter een parabel, een levensles dus, zoals die van de rijke vrek en de arme Lazarus of die van de verloren zoon of in het Oude Testa­ment de Joodse Bijbel het verhaal van de kuise Joseph en de hitsige vrouw van Potifar of dat van de onver­schrokken Daniel in de leeuwenkuil.
In de katho­lieke tongval wordt het omgaan met God als één enkel gebod begrepen (cf. KKK 2084-2141: de vier arti­kelen van het eerste gebod ): 'Gij zult de Heer uw God aanbidden en Hem alleen dienen. Hem alleen zult gij eer bewijzen. Gij zult geen andere goden naast Mij hebben. Gij zult geen goden­beelden maken.' Het beel­den­verbod immers vindt zijn oorzaak in het verbod vreemde goden aan te hangen en volgt dus even logisch als prac­tisch uit het gebod alleen de Heer God te belijden (Dt 5,9): 'Ge moogt u niet voor hen [de andere goden] neer­buigen en hen niet vereren; want Ik, Jahweh uw God, ben een jaloerse God […]'
De Moeder­kerk volgt in deze uitleg de bisschop en kerk­vader Augustinus.
Dezelfde Augus­tinus houdt de chris­tenen deze les voor (cf. DV 16): Novum Testa­mentum in Vetere latet et in Novo Vetus patet (Het Nieuwe Testa­ment verbergt zich in het Oude en in het Nieuwe opent zich het Oude). Het is de belij­denis en de bele­ving dat het tweede testa­ment het eerste voltooit, zoals het Oude Verbond in het Nieuwe geens­zins wordt teniet gedaan maar altijd blijft en zich vereeu­wigt in Jesus' woorden (Mc 14,24; Ex 24,8): 'Dit is mijn "bloed van het Verbond" dat vergoten wordt voor velen.'
Bijbel-lezing geschiede daarom met de ogen van Christus. Alleen Hij reikt de sleutel tot ontslui­ting van de Schrift. Beide Testa­menten samen zijn als de spiegel waarin de Kerk tijdens haar aardse pelgrims­tocht God schouwt (cf. DV 7) en aldus vormt de studie van de Bijbel de ziel van de theo­logie (cf. DV 24). Want wie de Schrift niet kent, kent Christus niet, leert ons de biblist en kerk­vader Hier­o­nymus (cf. DV 25).
Wat volgt uit deze waar­ne­ming ten aanzien van de beel­dende kunsten in opdracht van katho­lieken? Voort­gaande uitbeel­ding van de heils­ge­heimen met een nadruk op die in het Nieuwe Testa­ment en, voor zover gekozen uit het Oude Testa­ment, dan bij voor­keur als voor­af­beel­ding, als typo­lo­gi­sche duiding die in het Nieuwe Testa­ment wordt verwer­ke­lijkt (cf. DV 15). Zo wijst Adam naar de nieuwe Adam (Christus), Eva naar de nieuwe Eva (Maria), Mozes naar de nieuwe Mozes (Christus) en de te offeren Isaäk, de zoon van Abraham, naar de te offeren Jesus, de Zoon van God.

IV
Reeds in de loop van de Middel­eeuwen groeit de gewoonte in de beel­dene kunsten heils­ge­beur­te­nissen weer te geven in eigen­tijdse kleding, in eigen­tijdse omge­ving. Hoe veel hebben kunst­his­to­rici niet kunnen leren van derge­lijke weer­gaven omtrent de kleding, de inrich­ting van het huis, de woon­om­ge­ving van toen­der­tijd? En als we in dezen derge­lijke kunsten van het zuiden en het noorden in Europa met elkaar verge­lijken, dan treft dat vooral in de vijf­tiende eeuw Itali­anen heilige tafe­relen tame­lijk voor­naam en dus formeel houden, terwijl Vlamingen die volledig huise­lijk kunnen doen zijn. In Italië ontvangt Maria de engel Gabriel of treft zij haar nicht Elisa­beth in een prettig paleis en daar vinden ook de brui­loft van Kana en derge­lijke plaats, terwijl in de Neder­landen gezel­lig­heid en infor­ma­li­teit de toon van de omge­ving bepalen – de volks­tel­ling te Bethlehem in een Vlaams dorp, Jesus geboren in een slordig Neder­landse stal, Maria die in een Zuid-Neder­lands goed burger­lijk huis, uitge­dost naar de Bour­gon­di­sche mode van de tijd, Gabriel te woord staat, zo zij – na Jesus' geboorte – het godde­lijke Kind al niet een papje voert.
Dit alles heeft te maken zowel in het noorden als in het zuiden met de behoefte aan aanschou­we­lijk­heid van de godde­lijke gebeur­te­nissen, bele­ving van het mense­lijke aspect van het mysterie.
Niet zo maar wilde Fran­ciscus van Assisi het Kerst­ge­beuren zelf beleven en anderen doen beleven door de kerst­stal toen­der­tijd in het Umbri­sche vlekje Greccio te doen bouwen en zo echt te kunnen zien. God is niet alleen ver af, maar Hij is tevens dicht bij in de mens geworden Zoon Gods in de kribbe. Ook de latere Moderne Devotie met Geert Groote en Thomas van Kempen verdienen in dit kader melding. In die Noord­west-Euro­pese kring van chris­tenen wilden leken en klerken samen Gods nabij­heid in Jesus intiemer beleven en Hem in eenvoud door inner­lijk leven navolgen – wars van de uiter­lijk­heid waarvan de wereld altijd, tot de dag van heden, droomt en zich belang­rijk acht.
Toen deed zich de intens droe­vige en immer nog te betreuren breuk voor in de ene Kerk van het westen. Na het gedenk­waar­dige jaar 1517 – in 2017 door protes­tanten te vieren, door katho­lieken slechts met leed­wezen te gedenken – ontstonden telkens weer nieuwe groepen protes­tanten die in enen getuigden en protes­teerden en steeds weer het met elkaar niet eens konden worden omtrent de uitleg van de Schrift en daar­door maar weer een eigen chris­ten­groep oprichtten met elk het eigen gelijk aan eigen zijde.
Binnen het calvi­nisme moest ten strengste worden afge­re­kend met de alge­mene beel­den­cul­tuur die in andere vari­a­ties van het protes­tan­tisme nog was toege­laten. Het beeld verbannen en het woord te duide­lijker gehoord: uitslui­tend het oor vangt in het vervolg de bood­schap van het Evan­gelie (cf. Rom 10,17). Verba­li­teit alleen voortaan in plaats van visu­a­li­teit en verba­li­teit samen. Beel­dende kunste­naars dus groten­deels verstoken van gods­dien­stige opdrachten. Werden hun opdrachten al niet beperkt door de leer van het prin­cipe sola Scrip­tura, eens te meer nog eens door het beel­den­verbod – de gekozen uitleg van dat verbod als afzon­der­lijk gebod.
Hoe dan toch nog thuis te zijn in de Bijbel langs de weg van de beel­dende kunsten?
Te zelfder tijd, althans in de loop van de zestiende eeuw, verzelf­stan­digen zich in de schil­der­kunst lang­za­mer­hand onder­scheiden genres die in de zeven­tiende eeuw pas echt werke­lijk­heid worden met lieden als Esaias van de Velde en Jan van Goyen: land­schap, inte­rieur, stil­leven, stads­ge­zicht, genre­ta­fe­relen. Thuis in de schil­der­kunst van de Hollandse Gouden Eeuw bete­kent thuis zijn in alle genres. De bloei daarin hangt mede samen met het wegvallen in de door het protes­tan­tisme over­heerste Noor­de­lijke Neder­landen van onder­werpen uit de heils­mys­te­riën, de heili­gen­le­vens, de sacra­menten – althans voor zover kunste­naars, zoals Bloe­maert Hont­horst, Dujardin en ook Vermeer, niet toch de gebrui­ke­lijke (vanaf dan typisch katho­liek geheten) tafe­relen bleven uitbeelden .
Maar juist dank zij de verschil­lende genres – het genre­stuk in het bijzonder – krijgen Bijbelse tafe­relen ander maal een kans – zij het beperkt, meer tot lering wellicht dan tot vermaak, de moraal onder­rich­tend. Tevens eigent zo eenieder zich naar believen de Bijbel gemak­ke­lijker toe – tot bevor­de­ring van eigen eer en tot aanwen­ding van propaganda.
Voorts is het ook dan zoals altijd op de kunsten­markt kwestie van vraag en aanbod ener­zijds en van beta­lende opdracht­gever en betaalde uitvoerder anderzijds.
Drie voor­beelden ter toelichting:
In een land­schap onder geboomte plaatst Ferdi­nand Bol een man en een vrouw. Zij houden elkaars hand vast, beiden gestoken in toneel­dracht. Een huwe­lijk­spor­tret. Het zijn klaar­blij­ke­lijk Isaäk en Rebecca. Moraal (cf. Gn 24,67): Echte­lijke trouw volvoert in besten­dig­heid Gods wil.
Gillis Mostaert geeft Jesus als leraar weer in een omge­ving die aan de ene zijde stede­lijk is met vrolijk­heid en vermaak – waar te nemen door een brede pron­ke­rige poort – en die aan de andere zijde lieden toont die hun kruis dragen en door een smalle, eenvou­dige poort gaan en een berg beklimmen. Moraal (Mt 7,13-14): 'Gaat binnen door de nauwe poort; want de brede poort, waar­door velen naar binnen gaan, leidt naar de onder­gang. Nauw is de poort naar het leven en smal de weg daar­heen die maar weinigen weten te vinden.'
Hier bij Mostaert is Jesus Zelf nog te zien. Maar na verloop van tijd zal de schil­de­ring van alleen de brede en de smalle poort volstaan om de levensles voor te houden. En dat tot de dag van vandaag.
Bij het derde voor­beeld vermeld ik vooraf katho­liek te zijn, geboortig uit de stad 's-Herto­gen­bosch.
Een schil­derij van Jacob Gerrits­zoon Cuyp uit 1630 een jaar na de inname van de stad door de zo geheten Stedend­winger: Op de achter­grond in de verte de bezette stad – bevrijd, zoals in school­boeken staat. Op de voor­grond muziek makende vrouwen en dansende putti. Een engeltje reikt zwevend in de lucht Frederik Hendrik de zegen­krans. In zijn hand draagt hij een slinger en aan zijn voeten ligt een reuzen­ke­relskop. De zege­vie­ring van David over Goliath (cf. 1 S 17,48-51). De zege­pra­ling van de prins van Oranje over koning Philips IV van Spanje.
Moraal: Zoals Goliath is verslagen door David, zo verslaan de Hollan­ders de Spanjaarden.
Moraal of propa­ganda? Gebruik van het boek Samuel of misbruik van de Bijbel?