DIERBAAR EUROPA - AFSCHEIDSCOLLEGE

16 XII 2011
Univer­si­teit van Tilburg

I
Laten we een ogen­blik terug­keren naar het einde van de jaren vijftig van de vorige eeuw, toen Europa in opti­mis­ti­sche opbouw was en de landen over en weer vertrouwen zo niet poogden te herstellen dan toch te versterken. De vaders van Europa toen­der­tijd spraken over de ziel van Europa. Zo Robert Schuman in 1958 tegen­over het eerste Euro­pese parle­ment: 'Alle landen van Europa zijn door­drongen van de chris­te­lijke cultuur. Zij is de ziel van Europa die men het moet teruggeven.'
En elders: 'Deze geza­men­lijk­heid moet en mag niet een econo­mi­sche en tech­ni­sche aange­le­gen­heid blijven. Zij behoeft een ziel.' Alcide de Gasperi voegt daaraan toe: 'Hoe moet men een Europa ontwerpen zonder reke­ning te houden met het chris­tendom en geen acht te slaan op zijn broe­der­lijke, sociale en huma­ni­taire leer?' En Konrad Adenauer herin­nert zich nader­hand: 'Als doel van onze buiten­landse poli­tiek beschouwden wij de vere­ni­ging van Europa, omdat die de enige moge­lijk­heid is onze westerse en chris­te­lijke cultuur tegen de tota­li­taire razernij ingang te doen vinden en te bewaren.'

In maart 2007 zijn de Franse presi­dent Jacques Chirac en de Belgi­sche eerste minister Guy Verhof­stadt in gesprek met de Poolse presi­dent Lech Kaczinsky. Daarbij merkt deze op dat de Euro­pese eenwor­ding het werk is van katho­lieke poli­tici. Chirac en Verhof­stadt merken snedig op dat Paul-Henri Spaak toch een echte vrij­denker is. Beide poli­tici waren echter vergeten dat Spaak in 1961 heeft geschreven: 'Wanneer wij spreken over de vere­ni­ging van Europa, moeten wij eerst redden wat ik "de Euro­pese bescha­ving" durf te noemen – de morele bood­schap van Europa waarin ik diep­gaand geloof. Die moeten wij redden, nog voor we de Euro­pese economie vere­nigen, de sociale voor­uit­gang ontwik­kelen, de poli­tieke, mili­taire en diplo­ma­tieke rol van Europa in de wereld vrij­waren. Die bescha­ving is – of wij dat nu willen of niet – de chris­te­lijke bescha­ving.' Die heeft aan de wereld een bijzonder begrip van de mens gegeven, geba­seerd op het respect voor de mense­lijke persoon. 'Al de rest vloeit daaruit voort.' Aldus Spaak.
Europa te vere­nigen op reli­gieus-cultu­rele grond­slag is terstond te idea­lis­tisch gebleken. Lukt de eenwor­ding niet vanuit de ziel, dan vanuit het lijf of beter de buik: Jean Monnet verklaart evenwel in 1952 bij haar oprich­ting dat de Euro­pese Gemeen­schap voor Kolen en Staal (EGKS) niet zo maar een vere­ni­ging van produ­centen is. Neen, zij is het begin van Europa. Realis­ti­scher immers is het uit te gaan van de economie en metter­tijd zal de poli­tiek volgen en al het andere en zo ook de cultuur en dus tevens de godsdienst.
In het begin van de jaren negentig, wanneer de econo­mi­sche eenwor­ding groeit en de poli­tieke eenwor­ding aan het vorderen lijkt, komt opnieuw de roep om de ziel van Europa op de lippen van voor­aan­staande poli­tici uit Europa. Om werke­lijk samen te geraken, ontbreekt het Europa aan een ziel. Jacques Delors, toen­der­tijd presi­dent van de Euro­pese Commissie, zegt in 1992 in een rede, gehouden in de kathe­draal van Straats­burg (sic): 'Men moet Europa een ziel geven. […] Als dat ons in de volgende tien jaren niet gelukt – een spiri­tu­a­li­teit, een bete­kenis, dan zullen wij de partij Europa hebben verloren.' Welke ziel? De chris­te­lijke ziel. En Romano Prodi in 1999, toen ook presi­dent van de Euro­pese Commissie: 'Europa kan geen gestalte krijgen, indien het zijn herin­ne­ring vergeet. Tot die herin­ne­ring behoort het blij­vende spoor van het chris­tendom. In de verschil­lende culturen van de Euro­pese naties, in de kunsten, in de letteren, in de herme­neu­tiek van het denken is de oorsprong chris­te­lijk. En die voedt zowel gelo­vigen als ongelovigen.'
De Pisa­nese hoog­le­raar wijs­be­geerte èn in enen de libe­rale poli­ticus Marcello Pero – eertijds atheist, heden niet langer atheist maar wel 'non credente' (niet gelovig) – noemt in zijn in 2008 verschenen boek Perché dobbiamo dirci Cris­tiani (Waarom wij ons chris­tenen moeten noemen) het ontbreken van de Euro­pese ziel niet minder dan als het mankeren aan Euro­pese iden­ti­teit. Als die iden­ti­teit blijft ontbreken, kan het niet tot een Euro­pese eenheid komen. Zo zijn stel­ling. Niets immers van een iden­ti­teit of ziel blijkt uit het Verdrag van Lissabon, gete­kend in december 2007, dat in de bewoor­ding van Valéry Giscard d'Estaing – inder­tijd voor­zitter van de 'Conventie over de Toekomst van Europa' – slechts cosme­tisch verschilt van de in oktober 2004 te Rome onder­te­kende Euro­pese zo genaamde 'grondwet'. Want hoe vrij­blij­vend is een iden­ti­teit wanneer alleen sprake is van inspi­ra­ties door 'cultu­rele, reli­gi­euse en huma­nis­ti­sche tradi­ties van Europa', zoals daar genoemd in de prae-ambule? Hoe dan burgers in de afzon­der­lijke staten uit te leggen minder nati­o­na­lis­tisch te worden en meer Euro­pees? Wat is dan de inner­lijke of werke­lijke aantrek­kings­kracht van Europa?
De waarden, waarop de Euro­pese Unie zich heeft gegrond­vest, zijn welis­waar de achting voor de mense­lijke waar­dig­heid, gelijk­heid, soli­da­ri­teit en derge­lijke, maar zijn die typisch Euro­pees of veeleer bedoeld voor de gehele wereld? Die waarden zijn univer­seel. Het Euro­pese hand­vest geeft dus de Euro­pe­anen geen eigen iden­ti­teit. Of ja toch, juist deze waarden zijn kenmer­kend voor de Euro­pe­anen, omdat zij uit een traditie zijn afge­leid die bijzonder is voor Europa. Maar zo luidt niet de formu­le­ring in het hand­vest. Die is alleen abstract – gete­kend naar het wereld­om­vat­tende ideaal. Zo'n abstractie verleidt niet tot een wij-gevoel als Euro­peaan, maar beperkt zich tot het wij-gevoel als Neder­lander of Italiaan, Duitser of Fransman. Het wij-gevoel als Euro­peaan wordt alleen gevoed, wanneer wij onze geza­men­lijke geschie­denis over­wegen, onze geza­men­lijke traditie. Is die traditie dan niet in hoofd­zaak chris­te­lijk? Maar daarvan willen we niets meer weten. En heeft die geschie­denis niet oorlogen en andere ellende met zich meege­bracht tot de spook­ge­stalten van commu­nisme en nazisme toe? Stellig. Moeten we soms trots zijn op ons kolo­niale verleden? Neen, maar de kolo­ni­se­ringen hebben niet louter ramp­spoed gebracht. Juist in de geza­men­lijke traditie van Europa heeft ons conti­nent de rest van de wereld niet alleen slechts maar ook veel goeds geschonken. De tijd is terecht voorbij dat Europa zich als het centrum van de wereld beschouwt. En dat is het ook niet meer. Maar wij behoeven ons als Europa ook niet weg te gooien – in de omke­ring van eigen over­schat­ting naar eigen onderschatting.

II
Waarom is de Euro­pese idee zo leeg dan wel zo vol dat zij slechts univer­seel ideaal is en aldus abstract? Om het meest histo­risch eigene aan Europa te kunnen veron­t­acht­zamen en slechts in opperste vaag­heid te benoemen. Om met zijn geschie­denis in enen zijn traditie uit te sluiten en af te sluiten en zo in verstik­king op te sluiten om des te liever af te sterven als niet ter zake.
De chris­te­lijke wortels van Europa blijven onge­noemd. En dat is paus Bene­dictus in navol­ging van paus Joannes Paulus een doorn in beide ogen (en niet minder degene die heden middag tot u het woord mag richten). Europa is het thema dat telkens al in zijn geschriften terug­keert. Zo in 2004 in het met Marcello Pera geza­men­lijk geschreven boek Senza Radici (Zonder Wortels). Zouden de wortels onbe­noemd moeten blijven om de gevoe­lens van niet-chris­tenen te ontzien? Maar het gaat om een histo­risch gegeven. Moeten soms naast de onge­lo­vigen met name de moslims worden ontzien? Moslims voelen zich veeleer bele­digd door het cynisme van een secu­la­ris­ti­sche cultuur die het eigen grond­be­ginsel verloo­chent. Of de joden? Hun wortels reiken voorbij aan Europa tot op de berg Sinaï. Niet het noemen van God bele­digt anders-gelo­vigen, hen bele­digt de poging de mense­lijke gemeen­schap hele­maal zonder God te constru­eren. Zo toen kardi­naal Ratzinger.
Wat is de kwestie? De onder­linge verbin­ding tussen de nati­o­nale staten behoort eerder te berusten op de geza­men­lijke instem­ming met bepaalde zaken – door het poli­tieke debat verkregen – dan op tradi­ti­o­nele, aan de poli­tiek voor­af­gaande (vorpo­li­ti­sche) banden. Zo behoort het ook te gaan in de afzon­der­lijke landen: 'Was eine Nation von Staats­b­ür­gern – im Unter­schied zur Volks­na­tion – einigt, ist kein vorge­fun­denes Substrat, sondern ein inter­sub­jektiv geteilter Kontext mögli­cher Verstän­di­gung.' (Wat een natie van staats­bur­gers – ter onder­schei­ding van een volks­natie – vere­nigt, is niet een aange­troffen onder­grond, maar een onder­ling gedeeld verband van moge­lijke over­een­komst.) Zo de poli­tiek filo­soof Jürgen Habermas in 1996 in zijn opstel Braucht Europa eine Verf­as­sung? (Heeft Europa een grondwet nodig?) En in dialoog met Joseph Ratzinger in 2005 – Dialektik der Säku­la­ri­sie­rung. Űber Vernunft und Reli­gion (Dialek­tiek van de Secu­la­ri­se­ring. Over Verstand en Religie) – spreekt hij over 'eine nicht­re­li­giöse und nach­metap­hy­si­sche Recht­fer­tigung der norma­tiven Grund­lagen des demo­kra­ti­schen Verf­as­sungs­staates': De norma­tieve grond­be­gin­selen van de demo­kra­ti­sche, consti­tu­ti­o­nele staat worden niet reli­gieus en niet meta­fy­sisch gerechtvaardigd.
Wat bete­kent dit alles? Poli­tieke besluiten binnen een natie en tussen de naties dienen alleen het gevolg te zijn van louter verstan­de­lijke debatten onder wegla­ting van de bestaande volks­kun­dige, taal­kun­dige, gods­dien­stige en andere derge­lijke verbin­dingen – onder uitban­ning dus van al hetgeen een land orga­nisch een natie doet zijn en zo te verge­lijken met de mens die alleen om zijn verstan­de­lijk vermogen het zou verdienen mens te heten.
Hier wreekt zich de door­drij­ving van de schei­ding van Kerk en Staat die op zich juist is. Habermas beperkt zich in denken tot louter posi­ti­visme en vernauwt mensen tot actoren die geen personen meer zijn. Is niet de mense­lijke persoon als waardig indi­vidu alvo­rens poli­tiek te bedrijven een ethisch of ethisch-reli­gieus of in Europa zelfs een veelal van oorsprong chris­te­lijk of door het chris­tendom gevormd dan wel beïn­vloed wezen? Overi­gens houdt Habermas zich sinds het einde van de jaren negentig bezig met reli­gi­euse onder­werpen – zoals de invloed op het westerse denken van de zijde van de joodse gerech­tig­heid en het chris­te­lijke lief­des­gebod en in het debat met kardi­naal Ratzinger onder­lijnt hij dat de neutrale rechts­staat niet vereen­zel­vigd kan worden met het secu­la­ris­ti­sche wereld­beeld. Gese­cu­la­ri­seerde burgers kunnen dus gelo­vige mede­bur­gers niet het recht betwisten in reli­gi­euse taal bijdragen te leveren aan het open­bare debat. Aldus Habermas. En daarvan acte.
De schei­ding van Kerk en Staat – het moet tegen­woordig telkens opnieuw worden gezegd – beduidt geens­zins dat een christen of een moslim in het publieke debat niet even­zeer voor zijn geloofs­over­tui­ging zou kunnen uitkomen als een libe­raal of liber­tijn of soci­a­list, een agnost of atheist. Gods­dienst is niet alleen een parti­cu­liere aange­le­gen­heid en niet minder open­baar dan tentoon­stel­lingen, muziek­uit­voe­ringen, voet­bal­wed­strijden en vakbondsvergaderingen.
Maar keren we terug naar de uitslui­ting van al het vorpo­li­ti­sche – geschie­denis en traditie – uit het Verdag van Lissabon dat geen Euro­pese grondwet mag heten. Laten we even stil­staan bij het bijna dage­lijks leven.
Merken wij niet juist in de jongste tijd hoe onder­scheiden denk­wijzen binnen de Euro­pese Unie kunnen zijn? Het verschil in menta­li­teit bij voor­beeld tussen Duits­land en Grie­ken­land, tussen Neder­land en België, tussen Braban­ders en Limbur­gers ener­zijds en beter­we­ters boven de Moer­dijk ander­zijds. Met betrek­king tot de poli­ticus Silvio Berlus­coni, over wiens gedrag de publieke opwin­ding hier te lande lange tijd vele keren groter is geweest dan in diens eigen Italië. En de-klaar-met-leven-discussie hier die tot verbijs­te­ring leidt onder de meest­tijds het leven genie­tende Itali­anen daar.
Door binnen het geza­men­lijke Europa zich niet louter te beperken tot de poli­tieke en poli­tiek correcte rede­ne­ring van het ogen­blik maar zich tevens – en van meetaf aan – zich reken­schap te geven van geza­men­lijk en afzon­der­lijk gegroeide geschie­denis en traditie zou menig misver­stand inter­na­ti­o­naal nu al voor­komen hebben kunnen worden.
Het is met het hand­vest, zoals ten slotte onder­te­kend in Lissabon, als met het huis op zand gebouwd. Regent het te veel en waait het te hard, het Euro­pese huis zakt in en wordt wegge­spoeld. Moed­willig zijn de funda­menten van het Euro­pese huis verwaar­loosd, dan wel niet verder gelegd, tenzij op het drijf­zand van de bank en de bevre­di­ging van de buik.
Tot de gemeen­schap­pe­lijke munt van Europa is in 1992 in Maas­tricht besloten. In 2002, tien jaar nadien, is zij inge­voerd. De symbo­li­sche werking daarvan voor het ene Europa is als gevolg daarvan niet uitge­bleven. Dat moet gezegd. Onze banken zijn zeker erdoor gespekt, zij het later soms van onvoor­zich­tige hebzucht omge­vallen, en onze buiken zijn alsnog blij­vend verdikt met obesitas als bijver­schijnsel, waarvan de weer­slag niet zal uitblijven – noch licha­me­lijk noch geestelijk.
Onder­wijl vieren we in weerwil van tegen­slag – die alles van doen heeft met verschil­lende menta­li­teiten – toch het tweede lustrum van de euro, op Nieuw­jaarsdag aanstaande.

III
De Pools-Britse filo­soof Leszek Kola­kowski stelt zich in 2000 de vraag of Europa tot stand zou kunnen komen, om meteen te consta­teren dat economen en onder­ne­mers inzake de gemeen­schap­pe­lijke munt onder­scheiden meningen hebben en op hun eerdere diagnoses gewoon durven terug­komen: 'We hebben geen deskun­digen, op wie we zonder aarze­ling kunnen vertrouwen. Deze omstan­dig­heid is netelig. De crisis rond de gemeen­schap­pe­lijke munt zou tot een crisis in geheel Europa moeten leiden – in al zijn opzichten.' De crisis toen is bezworen, zoals die ook nu, in 2011, voors­hands beperkt blijft. Is niet de Britse rol altijd van nature half­slachtig als het eiland dat wel Euro­pees is maar toch ook al (Noord-)Amerikaans of, vrien­de­lijker gezegd, brug daarheen?
Is een Euro­pese iden­ti­teit moge­lijk naast of boven de nati­o­nale, vraagt Kola­kowski zich dan af. De werke­lijk­heid van een Euro­pese cultuur bestaat, conclu­deert hij, en het chris­tendom is daarvan de kern – althans in de zin dat ondanks alle ellende het chris­te­lijke geloof drager is gebleken van grote intel­lec­tuele, artis­tieke en morele successen. Het vere­nigde Europa is moge­lijk, maar de markt alleen zal de ene gemeen­schap geen gestalte kunnen geven. Het gees­te­lijke gemeen­goed van Europa zou bestu­deerd moeten worden en de kennis daar­om­trent verspreid om zo het groten­deels verborgen Euro­pese funda­ment te herontdekken.
Hoe de Euro­pese cultuur, waarvan het chris­tendom de ziel is, als funda­ment van ons conti­nent in het heden op te vatten? Ruim en breed – met wijd open oog voor de histo­ri­sche ontwikkelingen.
Tegen­woordig wordt dikwijls gesproken van de joods-chris­te­lijke cultuur van Europa – nog al eens om het vreemde van de islam te bena­drukken. Van 'joods-chris­te­lijk', waar het de Euro­pese cultuur aangaat, is feite­lijk pas sprake sinds een zestigtal jaren. Voor­dien heet de cultuur alleen chris­te­lijk. De joden waren de verblinden. Zij hadden Christus niet als de Verlosser erkend en dat bleef hun altijd aange­re­kend totdat de chris­tenen einde­lijk inzagen dat het hun niet paste de joden de chris­te­lijke maat te nemen. En de moslims? Ook die behoren oudsher tot de cultuur van Europa. Zij maakten 780 jaren deel uit van het Iberisch schier­ei­land tot hun verdrij­ving – samen met de joden – in de vijf­tiende eeuw, zij verkeerden op Sicilië, terwijl zij als inwo­ners van het Otto­maanse Rijk vijf­hon­derd jaar verbleven op de Balkan – tot 1878.
Het jodendom en de islam behoren tot de cultuur van het oude Europa, zoals ook de beide gees­te­lijke stro­mingen die in Noord-Wes-Europa in achting zijn gebleven – het huma­nisme en de verlich­ting. Noch­tans zou het passen aan de heden­daagse huma­nisten in het geheugen terug te brengen dat het huma­nisme ten tijde van de Renais­sance chris­te­lijk huma­nisme is – de vere­ni­ging van het beste uit de Oudheid met de schoon­heid van het chris­te­lijke geloof. Geschriften van lieden als Marsilio Ficino, Pico della Miran­dola, Desi­de­rius Erasmus en Thomas More geven daarvan blijk. Huma­nisten van nu zouden zich mogen herin­neren dat zij met de chris­tenen de mense­lijke waar­dig­heid als streven delen, als gevolg waarvan zich afzetten tegen het chris­tendom niet nodig is, waarvan niet­temin het Huma­nis­tisch Verbond in Neder­land nog steeds blijk geeft.
Ook de verlich­ting weet zich schat­plichtig aan het chris­tendom. Zij heeft zich welis­waar bevrijd van de bevoog­ding door de Kerk en het verstand als enig leider op het schild geheven, hoewel voor­dien en nog altijd ook het chris­te­lijke geloof het verstand zoekt, zoals in de Middel­eeuwen theo­logen als Anselmus van Canter­bury en Thomas van Aquino aantonen en tegen­woordig de ency­cliek Fides et Ratio (Geloof en Verstand) van Joannes Paulus II in 1998 en de even beruchte als beroemde Regens­buger rede van Bene­dictus XVI in 2006 bewijzen. De verlich­ting heeft het voor­uit­gangs­ge­loof van het chris­tendom gese­cu­la­ri­seerd en het doel van de eeuwig­heid naar de tijde­lijk­heid verlegd. Met de leiding van het verstand zou de wereld steeds verder worden verbe­terd totdat een para­dij­se­lijke toestand zou intreden als blij­vend heden. En wat beduidt die pure verstan­de­lijk­heid inzake de moraal? Die moet zo zijn, als zou God niet bestaan – etsi Deus non daretur (naar het gezegde van Hugo de Groot). Het is ten slotte de Kate­go­ri­sche Impe­rativ van Imma­nuel Kant die in dat verlich­tings­denken als redding van de moraal heeft kunnen dienst doen.
Hoe staat het in de opening van de eenen­twin­tigste eeuw met die intel­lec­tuele vrucht van vooral de acht­tiende eeuw? De voor­uit­gang van exacte weten­schappen, medi­cijnen en tech­niek schrijdt voort. En die van de bescha­ving? Die gaat her en der vooruit maar in hoofd­zaak slechts voort en soms achteruit. En de wijs­heid? Die kenmerkt zich te zeer door verlangen naar hetgeen niet vluchtig is maar blijft. De jeugd heeft de toekomst maar de ouderdom de wijs­heid. Luis­teren is verdrongen door handelen, terwijl zij even­zeer samen horen als jeugd en ouderdom om te kunnen samen­leven in een maat­schappij. En de moraal? Die is een verstan­de­lijke over­een­komst geworden – telkens aan te passen al naar gelang het demo­kra­ti­sche besluit uitvalt. Is niet de tijd aange­broken – zo Joseph kardi­naal Ratzinger in een toespraak te Subiaco enige dagen vóór zijn keuze tot paus in 2005 – dat we het adagium van Grotius omdraaien, althans ten behoeve van de onge­lo­vigen? Laten we ons zo gedragen, veluti si Deus daretur (alsof God zou bestaan), zoals Blaise Pascal al heeft aange­raden. En hoe staat het met de vrij­heid? Laat niemand het wagen mij in mijn eigen vrij­heid te beperken. Die is grenzeloos.

IV
Verlich­ters van toen­der­tijd konden even­goed gelovig zijn, al gaven voor­aan­staanden zoals Herder en Goethe en Hamann de voor­keur aan theisme of pant­heisme of panent­heisme. En opmer­ke­lijk blijft dat een onge­lo­vige als Voltaire maar niet kon begrijpen waarom chris­tenen zo eigen­aardig met joden omgingen, aan wie zij toch zijns inziens geheel hun geloof hadden te danken. Met andere woorden: Het gesprek tussen chris­tendom en verlich­ting was toen gewoon moge­lijk en gewone uiting van bescha­ving. En nu?
In opini­ë­rende kringen van het vader­land is de toon niet meer gese­cu­la­ri­seerd. Die is secu­la­ris­tisch geworden: Het is dwaas om niet te zeggen achter­lijk dat gods­dienst nog invloed zou hebben op de maat­schappij. Gods­dienst als het oude opium van het volk van Marx dient slechts tot troost van de dommen. Secu­la­risme bespot en belas­tert gods­dienst. Wat is geloof meer dan bijge­loof? Iets als sprookjes of magie of astro­logie. Iets voor kinderen en minder bedeelden – minder verstan­de­lijk bedeelden.
Marcello Pera wijst in zijn eerder genoemde boek Perché dobbiamo dirci Cris­tiani (Waarom wij ons chris­tenen moeten noemen) erop dat het secu­la­risme het westen splijt – in het bijzonder Europa van Amerika. Het one nation under God met een in het opebaar biddende presi­dent van de Vere­nigde Staten wordt in Europa nog ternau­wer­nood begrepen. En wat in Amerika civil reli­gion heet, gaat in Europa door voor bigot­terie of kweze­larij, zo niet zelfs voor funda­men­ta­lisme. Het secu­la­risme verwij­dert Europa steeds meer uit zijn traditie en ontneemt Europa zo zijn funda­ment als gevolg waarvan Europa geen iden­ti­teit krijgt en tot werke­lijke eenheid kan samen­groeien op zo'n wijze dat burgers van een bepaald land zich ook Euro­pese burgers voelen. Nu is Europa nog in hoofd­zaak cultu­reel dier­baar aan hen die steeds het eigen conti­nent bereizen, over­een­kom­sten (en ook verschillen) hier en elders zich telkens weer te binnen brengen of die naar de gewoonte van de vorde­rende Middel­eeuwen het zich kunnen veroor­loven van univer­si­teit naar univer­si­teit te gaan, zoals nu al gebeurt in het Euro­pese Erasmus-project. Maar ook degenen die – dikwijls door geld­nood gedwongen – de vrij­heid kiezen te wonen en te werken binnen de Euro­pese Unie waar zij willen. Ook zij kunnen al bijdragen aan het niet slechts econo­mi­sche en weldra meer poli­tieke maar tevens aan het cultu­rele of gees­te­lijke huis van Europa, mits zij niet geïso­leerd maar geïn­te­greerd zich thuis voelen in het gastland.
Denken we in dit kader binnen het eigen land aan de katho­lieke Polen, gekomen na de val van de Berlijns muur, en de hier reeds meer gene­ra­ties levende moslims. Beide bevol­kings­goepen worden met angst en afkeer beje­gend – zij het door minder­heden en zij het wellicht dat de Polen met andere katho­lieken hier te lande en onze Bible Belt protes­tanten als niet verlicht te boek worden gehouden. Nog al wat Polen worden uitge­buit in de seizoen­ar­beid – gere­geld schrijven daar­over de kranten. Zij ijveren noest en toege­wijd, maar zij irri­teren. Waarom? Zij zijn ook gewoon katho­liek en daarom hoge­lijk inter­na­ti­o­naal en houden niet van litur­gi­sche fratsen. De moslims op hun beurt worden door popu­lis­ti­sche tribunen gedood­verfd, als onze cultuur (daar komt het begrip dan toch naar voren) vreemd. Doel­tref­fender geschie­de­nis­on­der­wijs kan in dit popu­lis­tisch denken veran­de­ring brengen.
En de opini­ë­rende kringen – niet minder hoog opge­leid dan de borst hoog gedragen? Die élite veracht niet zo zeer de islam maar het chris­te­lijke en vooral het katho­lieke geloof. Geloven is voor de simpelen moet de rede­ne­ring zijn: Moslims zijn amper of niet te redden maar chris­tenen zouden beter moeten weten. Zijn zij nog steeds niet wereld­wijs, hoewel onze secu­la­ris­ti­sche opinie­lei­ders daartoe toch onaf­ge­broken onder­richt geven.
Neen, deze welden­kenden vrezen niet de islam maar lijden te meer aan het chris­tendom. Zij bekennen zich tot chris­to­fobie. De schrijver Joost Zwagerman heeft in 2009 over dat verschijnsel enige verma­ke­lijke opstellen in het licht gegeven. Zelf katho­liek maar ervan wegge­groeid, ervan bevrijd, ervan wegge­dwar­reld, is hem rancune jegens de Kerk vreemd: 'Het rabiate vóór­werk om van je geloof af te vallen was verricht – de trou­ble­ma­kers van de jaren zestig hadden ons bedje gespreid.' (sic) Deze 'conser­va­tieve opinie­ma­kers die van zich zelf raad­sel­achtig genoeg denken dat ze progres­sief zijn' – 'afge­vaar­digden van de lelie-blanke intel­li­gentia' – 'smalen over de chris­tenen in de poli­tiek en de media maar minachten moslims die aangeven geen moslim meer te willen zijn' (toen ten aanzien van Ayaan Hirsi Ali). Chris­to­fobie is correct. Isla­mo­fobie is incor­rect. Althans in derge­lijke kringen. 'In tegen­stel­ling tot chris­to­fobie is isla­mo­fobie volgens sommige gezanten van de cultu­rele élite een omfoerst soort rascisme.' Aldus de schrijver uit het Hollandse Alkmaar. Waarom zijn opstellen Hitler in de polder & Vrij van God hier aange­haald? In dit verband om met een enkele gewaar­wor­ding van een ander aan te geven hoe anti-chris­te­lijk voor­aan­staande opinie­lei­ders van dit land zijn, terwijl zij nage­noeg geen of hele­maal geen kennis hebben van chris­tendom, Bijbel, Bible Belt of Moederkerk.
De mening gaat de kennis tegen­woordig met afstand vooruit. Dat geldt ook voor menig opinie­leider die zich rekent tot de élite. Niet gehin­derd door kennis immers is het gemak­ke­lijker alvast af te geven op iets wat zelfs geen jour­na­lis­tiek onder­zoek klaar­blij­ke­lijk behoeft. Huidige opinie­lei­ders zijn vaak even onwe­tend als bevoor­oor­deeld maar laten zich even­goed voor­staan op hun slim en meer nog scherp analy­se­rend vermogen.
Het zou raad­zaam zijn als de vader­landse opinie-élite eens wat meer studeert en daar­en­boven niet alleen het direct ervaar­bare en zicht­bare als enige maat­staf van de werke­lijk­heid kiest en zo kan dan in enen de benau­wende beper­king van alleen de rede leert inzien. Zo er patho­lo­gieën van de religie bestaan – we behoeven slechts in een boek­winkel de schappen esoterie gade te slaan – bestaan er dan niet ook patho­lo­gieën van het verstand? – om nog eens Ratzinger in debat met Habermas aan te halen.
Ik stel voor dat de vijan­de­lijk­heid jegens het chris­tendom, die in het bijzonder de wereld­wijde Rooms-Katho­lieke Kerk geldt, in kringen van opinie­lei­ders een einde neemt. Uiter­aard bedoel ik niet dat misstanden waar dan ook niet aan de kaak gesteld moeten worden. Maar de Kerk – mijn Kerk – uitmaken zonder enige nuan­ce­ring voor een 'misdadig insti­tuut' en derge­lijke, reikt niet verder dan het onge­ïn­for­meerde niveau van een scheld­partij. Laat die opinie-élite zich tevens herin­neren dat althans de meesten van hen – of het hun nu aanstaat of niet – toch cultuur-chris­tenen zijn. Ook onge­lo­vigen, agnosten en atheisten zijn telgen van de Euro­pese cultuur.
Het is in deze kwestie als met kinderen jegens hun ouders. Een periode zich tegen hen afzetten kan behoren tot volwas­sen­wor­ding. Maar kinderen, die ook op den duur niet willen weten van hun ouders, zijn niet volwassen geworden.
Wereld­wijd trekken de gelo­vigen van vooral de grote gods­dien­sten samen op tot bevor­de­ring van de vrede en tot hand­ha­ving van de moraal. Dat verdient telkens ook in Neder­land aanbe­ve­ling – tevens om in vereende kracht het hoofd te bieden aan het publieke cynisme en het maat­schap­pe­lijke dédain jegens gelovigen.
Zich herin­neren dat Europa in oorsprong een chris­te­lijke cultuur is bete­kent zich bewust zijn van de bronnen waaruit die is voort­ge­komen – de Joodse Bijbel, de Griekse wijs­be­geerte, het Romeinse recht. Maar het bete­kent beslist ook de wijze waarop chris­tenen met niet-chris­tenen in Europa zijn omge­gaan opdat niet meer kan geschieden wat niet op grond van het chris­tendom maar wel uit naam van het chris­tendom aan slechts, minder­waar­digs en erger in het verleden is geschied. Laat het berouw daar­om­trent voortaan ook deel uitmaken van de iden­ti­teit van dit conti­nent, opdat Europa aan eenieder dier­baar is.

V
Resten mij naast een slot­be­mer­king eerst woorden van dank te spreken:
Jegens de Univer­si­teit van Tilburg, die onder­wijs en onder­zoek met 'open katho­lieke signa­tuur' bevor­dert en in stand houdt. En dat in de personen van
de rector magni­ficus (de heer Philip Eijlander), de voor­zitter van het college van bestuur (de heer Hein van Oorschot), de voor­zitter van het stich­tings­be­stuur (de heer Ruud Lubbers).
Voorts jegens de decaan van de facul­teit van gees­tes­we­ten­schappen, Arie de Ruijter, die mij even hoffe­lijk als loyaal – in weerwil van mijn katho­lieke geloofs­over­tui­ging – aan deze univer­si­teit heeft opge­nomen, bemoe­digd en beschermd.
Ik dank de univer­si­teit dat zij het heeft moge­lijk gemaakt de toege­meten tijd van vijf jaren ook werke­lijk vol te maken.
Ik dank de Stich­ting Hier­o­nymus die tot deze bijzon­dere leer­stoel het initi­a­tief heeft genomen.
Ik dank de inmid­dels gestor­venen bestuurs­leden Jan Lagrand, Bart Makken en Carel ten Horn. Ik dank de bestuurs­leden die nog in het onder­maanse zijn: Oscar Haff­mans en Harry van de Kamp – in het bijzonder Cor Verkade en Jan Louis Burg­graaf – beiden fors protes­tant – die al ver vóór de inrich­ting van de leer­stoel voor mij een eigen website hebben bekostigd.
Ik dank het kern­be­stuur: voor­zitter Jan Louis Burg­graaf, die uit eigen middelen de begro­ting soms heeft rond gemaakt, penning­meester Cas de Quay, die de trouw jegens dit eenmaal door hem gestelde doel zonder aarze­ling stand­vastig steeds heeft betracht. Ik dank secre­taris Désirée van Gorp, de onver­moei­bare aandrijver van de stich­ting – inmid­dels zelf hoog­le­raar (maar dan een echte).
Ik dank al degenen die met gelde­lijke bijdragen deze leer­stoel hebben gesteund en gestut en daar­door mij hebben bemoedigd.
Ik dank degenen – van veraf veelal meer dan van dichtbij – die mijn colleges hebben willen volgen.
Ik dank u allen, hier aanwezig, die met uw aanwe­zig­heid deze acade­mi­sche plech­tig­heid hebt opgeluisterd.

VI
Nage­noeg mijn gehele leven heb ik – zij het met onder­bre­kingen (nu eens het ene meer en het andere minder) – geleefd als dienst­knecht in de media, aan de univer­si­teit, in de Kerk (de Alma Mater en de Mater Eccle­siae – eigen­lijk zo van nature met elkaar verbonden).
Twee lessen van twee door mij bewon­derde hoog­le­raren uit de negen­tiende eeuw breng ik tot slot in het midden met het oog op de univer­si­taire traditie die – zo niet in stand gehouden – nieuw leven verdient:
Geen ander wellicht meer dan de cultuur­his­to­ricus Jacob Burck­hardt heeft zo helder gezegd waarom het aan de univer­si­teit behoort te gaan. In één woord: het ideaal van de Bildung (vorming van de gehéle persoon). Burck­hardt wist zeer wel dat het over­tui­gender is in het hart van jonge mensen te schrijven dan alleen op papier. Univer­si­tair onder­wijs kan welis­waar niet zonder onder­zoek, maar onder­wijs is de aller­eerste prio­ri­teit van de univer­si­teit en van de gehele maatschappij.
De andere hoog­le­raar is John Henry Newman die in de denk­lijn van Burck­hardt voor­tref­fe­lijk de idee van de univer­si­teit heeft verwoord: De taak van de univer­si­teit is liberal educa­tion (opvoe­ding die vrij is van utili­teit), opvoe­ding tot eruditie (nutte­loos maar zinvol), zelf­standig denken, orde­ning van kennis.
Ik heb het steeds als mijn opdracht aan de univer­si­teit beschouwd de Bildung, die niets anders is als de liberal educa­tion, hoog op het blazoen te houden.