TITUS BRANDSMA

15 V 2022

Goede Vrijdag, 3 april 1942, in het concen­tra­tie­kamp Amers­foort. Het is zeven uur in de avond. Titus Brandsma houdt in Barak II een lezing voor een gemengd gezel­schap -- een dertigtal mede­ge­van­genen,  van onder­scheiden levens­over­tui­ging. Omdat gods­dien­stige onder­werpen verboden zijn, heet de voor­dracht die niet meer dan twintig minuten zal duren: 'De bete­kenis van Geert Groote in onze gees­te­lijke letter­kunde. Het eigen karakter der Neder­landse lijdens­mys­tiek.' De aante­ke­ningen daar­voor zijn over­ge­le­verd. Uit zijn geheugen moet Titus hebben opge­schreven wat hij eerder als rede in Deventer had uitge­sproken op 16 oktober 1940 bij gele­gen­heid van de geboor­tedag zeshon­derd jaar eerder van de daar geboren grond­legger van de Moderne Devotie. Oogge­tuigen in het kamp hebben later daar­over bericht:

'Precies tegen­over ons tussen de kribben kwam professor Titus […] op een soort aard­ap­pel­kist te staan, gekleed in zijn grauwe, bela­che­lijke uniform, dat hem nog kleiner deed schijnen dan hij al was […] alle hoofden wendden zich naar het kleine mannetje op dat kistje.' Aldus een kapelaan.

En Brandsma vangt aan: 'Het is voor ons op deze dag een vreugde in de geest onzer vaderen uit de veer­tiende, vijf­tiende en zestiende eeuw deze blijde en grote dag [Dag van het lijden en sterven van Jesus] te herdenken.'

Een arts getuigt: 'Zonder enige reto­riek met, ik zou willen zeggen, camou­flage van zijn grote eruditie, sprak hij woorden van simpele wijs­heid die recht van hart tot hart hun weg vonden naar zijn toehoor­ders. […] De taak van Geert Groote en de Broe­ders des Gemeenen Levens lag […] in het geven van een vaste richt­lijn voor 's mensen leven; en deze vaste richt­lijn was "de dage­lijkse over­we­ging van Christus' lijden". En dit hield Titus Brandsma dan ook ons voor als de mach­tige steun in onze moei­lijk­heden, het dage­lijkse medi­teren over Gods lijden voor ons, waar­door Gods lijden voor Hem slechts vreugde zou bete­kenen. In Zijn wonden zouden wij onze gene­zing vinden.'

Anderen schrijven: 'Toen Titus ophield, bleef het nóg stil.' En: 'Veel concreets herinner ik me van zijn voor­dracht niet meer. Maar het ging veel meer om de sfeer.' En: 'Het was de manier waarop hij het vertelde.' En: 'Dat iemand in die bizarre omstan­dig­heden over zo iets kon praten. Niet over honger, niet over pijn, niet over uitput­ting, maar over mystiek. […] Hij leerde je dat je ook in onmen­se­lijke omstan­dig­heden je mens­zijn over­eind kon houden.'

Brandsma sluit zijn korte lezing af met twee para­fra­se­ringen in het Latijn van de afkor­ting PDA (Poli­zei­li­ches Durch­gang­slager Amers­foort): Probamur Dum Amamur (Wij worden beproefd omdat we geliefd zijn) en Perse­ve­r­amur Deo Adju­vante (Met Gods hulp volharden we).

In dit tafe­reel op die Goede Vrijdag, dat ik ontleen aan biograaf Ton Crijnen in zijn elfde hoofd­stuk 'Een voor­proefje van de hel' [Titus Brandsma. De man achter de mythe. De nieuwe biografie (Nijmegen 2008) 390-395] schuilt naar mijn inzicht een sleutel tot de vandaag tot de eer der altaren verheven Titus Brandsma -- tot zijn persoon­lijk­heid en tot zijn schrif­turen, tot zijn ijveren in de wijn­gaard des Heren.

Die sleutel betreft in zijn eigen woorden [Gods­be­grip rede als rector magni­ficus 18 IX 1933]: inwo­ning en inwer­king Gods die niet enkel voor­werp van intu­ïtie is, maar zich in ons leven doet open­baren, in onze woorden en daden tot uitdruk­king komen, uitstralen uit heel ons wezen en optreden.

Titus heeft zich daar in het kamp Amers­foort getoond als de mens die met God leeft in woord en daad -- zodanig dat zijn toehoor­ders Gods stra­ling konden waarnemen.