SARDINIË

13 IX 2021

Op zondag 12 IX wacht ik om half vijf uur in de ochtend niet zonder zorgen op de taxi die mij van het dorpje San Pantaleo naar het vlieg­veld van Olbia moet brengen om op tijd te zijn voor de Mis van 10.30 in de Frie­zen­kerk. De taxi arri­veert en op tijd. Minder gespannen volgt de rit door de duis­ternis van deze vroege ochtend en doet de slape­loos­heid vergeten.

Donderdag in de middag had ik het plaatsje Olbia snel bezocht en daar de eenvou­dige basi­liek San Simpli­cito uit de elfde eeuw gevonden. Voor het overige alleen armoede die aan Noord-Afrika doet denken op enige terrassen na bij eertijds voor­name gebouwen, gevuld met watertoeristen.

Bij de bushalte les ik mijn dorst in een onoog­lijke bar die fungeert als wacht­lo­caal. Onmid­del­lijk stapt een volledig geta­toe­ëerde jonge man op mij af, wijst op mijn boordje en vraagt de zegen. Enigs­zins verbou­we­reerd zegen ik hem en we praten even. Een vijftal oude mannen, waar­schijn­lijk jonger dan ik, kijken noch op noch om en volharden uitdruk­kings­loos in hun wachten.

Na een klein half uur bereikt de bus het dorpje met een duizendtal inwo­ners en ik zoek alvast het enige kerkje daar op -- ook San Pantaleo geheten, toege­wijd aan de marte­laar-arts uit het begin van de vierde eeuw, levend in Nico­media (Anatolië, het huidige Turkije).

Het Gods­huis blijkt huive­ring­wek­kend van de kitsch inge­richt. Zoals later blijkt is een Poolse priester hier de baas. De broeder in het pries­ter­schap zal zijn gezag op de dag van de brui­loft nog laten gelden.

Ik ben een etmaal eerder naar Sardinië over­ge­vlogen dan nodig om wat te kunnen wandelen tussen de ruige rotsen die voor­we­reld­lijk aandoen. Maar in de nacht begint het al te waaien en te regenen. En de regen zal de gehele vrijdag stromen. Toch even buiten stuit ik op het locale kerkhof. Een met cypressen omzoomde smalle weg leidt erheen. Ik kijk naar de portretten van de gestor­venen, terwijl de regen de bergen aan het zicht onttrekt. Alles grijs -- de omge­ving niet minder dan het gemoed. Wie is de mens dat hij leeft? Wie is hij dat God naar hem omziet? Welke zin was het leven van allen die hier opge­borgen in eenzaam­heid liggen?

Zaterdag om half vijf in de middag zal de Huwe­lijksmis, waar­voor ik hier ben gekomen, worden opge­dragen. De zon is terug en straalt als niet door regen onder­broken. Al vroeg worden olean­ders aange­sleept om een deel van het kerk­plein af te bakenen waar in de avond het dîner zal plaats­vinden met de onge­veer honderd over­ge­vlogen brui­lofts­gasten. Zij contras­teren met de armoe­dige omge­ving die alleen in de zomer water-buiten­lan­ders aantrekt en dan terug­keert in gewone omstandigheid.

Een half uur later dan afge­sproken meldt zich het Sardijnse mannen­koor en nu komen ook stilaan de brui­lofts­gasten binnen. Het leven blijft dienen.

De stem­ming blijkt meteen opper­best. Het koor impro­vi­seert en steelt de gehele viering -- vrolijk, sterk, stoer en oer. Ofschoon wij vieren in het Neder­lands, volgen zij het geheel nauw­gezet en vallen in met gezang, als werken we altijd al samen. De ene Kerk mani­fes­teert zich als de ene Kerk.

Uit het kerkje zijn alle kamer­planten nu wegge­haald en hebben plaats gemaakt voor in manden samen­ge­voegde olijf­takken met witte rozen. De kitsch is over­woe­kerd door de gasten en daarmee vergeten.

Het bruids­paar, waarmee ik ter begroe­ting slechts een blik kan wisselen, blijkt elkaar volledig gevonden en straalt.

De brui­degom is bankier, de bruid juriste met eigen bedrijf. Op de borrel -- het aperi­tief -- blijken de vrienden uit dezelfde wereld. Welwil­lend. Dat is het woord waarmee ik de begroe­tingen heb ervaren. Sommigen zijn klas­siek katho­liek zoals het bruids­paar, anderen gemoe­de­lijk a-theïst. Alle­maal lieden, om het feest even samen in hotel Borgo Smeralda aan de kust. Kinderen Gods, al zijn niet allen zich daarvan bewust, uit een wereld van welvaart en luxe en zulks in een omge­ving van natuur­lijke armoede, als zou God dat zo gewild hebben naar oude kerke­lijke maat­staven in de standen van een voor­bije maatschappij.

Om een niet duide­lijke reden heeft de Poolse gast­heer de huwe­lijks­kaars afge­keurd of kwijt gemaakt. Misschien als niet tradi­ti­o­neel genoeg of te profaan? Na de wisse­ling van de ringen was de uit Neder­land meege­voerde kaars althans zoek -- nog wel gekocht in de kaar­sen­ma­kerij van de Abdij van Egmond.

Om acht uur, terwijl de zon nage­noeg al is gezakt heeft de brui­degom in de aanvang van de maal­tijd zijn bruid alsnog uitge­no­digd de kaars te ontsteken alvo­rens het woord te nemen en zijn vrouw en zich­zelf gelukkig te prijzen met deze huwe­lijksmijl­paal. Om tien uur is de eerste gang van het dîner geser­veerd, voor mij de tijd mij uit de voeten te maken, indachtig de korte nacht en de taxi morgen­vroeg op de dag des Heren.