PSALM 111

24 IV 2021

1   Alle­luia.

U, Heer, loof ik met heel mijn hart in de kring der gerech­tigen die raad schaffen.

2   Groot zijn de werken van de Heer -- kost­baar voor allen die zich daar­over verheugen.

3   Zijn daden stralen van glorie en luister en Zijn gerech­tig­heid houdt eeuwig stand.

4   Zijn wonderen zijn in het geheugen gegrift. Genadig en barm­hartig is de Heer.

5    Voedsel geeft Hij aan wie Hem vrezen. Gedachtig voor eeuwig is Hij Zijn Verbond.

6   Zijn volk deed Hij Zijn machts­daden kennen. Hun schonk Hij het heidense erfdeel.

7   Waar­heid en recht zijn het werk  Zijner handen. Onver­an­der­lijk al Zijn geboden.

8   Onwrik­baar voor altijd en eeuwig, gedragen door waar­heid en trouw.

9   Hij heeft Zijn volk verlos­sing gebracht, Zijn Verbond voor eeuwig bekrachtigd.

Heilig en ontzag­wek­kend is Zijn Naam.

10 Aanvang van wijs­heid is de vrees voor de Heer; heil­zaam inzicht voor wie dit betracht.

Zijn lof blijft in eeuwen altijd.

Een loflied voor de Heer om het werk Zijner handen te prijzen in dank­baar­heid om Zijn Verbond met ons voor altijd. Wij belijden van Hem te zijn en Hem toe te behoren.

Wij loven Hem, wij danken Hem, wij belijden Hem. Zo groot is onze vreugde dat wij Hem niets vragen, geborgen als wij zijn in Zijn trouw en in Zijn bekom­mernis om ons -- afzon­der­lijk en gezamenlijk.

Een enke­ling heft de lofprij­zing aan en doet dat zonder enige terug­hou­dend­heid met zijn van blij­heid en dank­baar­heid over­vloei­ende hart. Zich wendend tot anderen bezingt hij de wonder­daden des Heren die het verleden aangaan maar ook voor het heden gelden.

Voor Zijn volk richtte Hij het Pascha­maal aan en hij bevrijdde hen uit Egypte. Hij spij­zigde hen in de woes­tijn met het manna. Hij schonk hun de Tien Geboden. Hij leidde hen, de uitver­ko­renen, ten koste van de daar wonenden het Beloofde Land binnen.

Zoals het Paaslam in de nacht vóór de uittocht geslacht is, zo ook Christus op Golg­otha als het Lam Gods dat de bevrij­ding van aller zonden heeft teweeggebracht.

Zoals de Joden de slach­ting van het Paaslam geri­tu­a­li­seerd blijven vieren, zo ook de Chris­tenen, indachtig het ene offer van Christus dat de verlos­sing van alle mensen heeft bewerk­stel­ligd. Het Oude Verbond is opge­gaan in het Nieuwe en eeuwige Verbond dat staat voor altijd.

De Vaderen hebben het manna in de woes­tijn gegeten maar zijn even­goed gestorven, wie Christus als het brood des levens eet, blijft leven in eeuwig­heid (cf. Jo 6,31-35).

Mozes ontving de Tien Geboden. De tweede Mozes, Christus, gebood die te onder­houden en Hij voegde daaraan de Zalig­spre­kingen als nadere uitleg toe.

Zoals de Israe­lieten het Beloofde Land geschonken kregen, zo de Chris­tenen de Kerk als voer­tuig van de gena­de­gaven -- de Schrift en de Sacramenten.

Waar­heid en trouw trekken samen op en niet minder waar­heid en recht.

God is waar in al Zijn daden. Zij getuigen van volmaakte gerech­tig­heid en volkomen verbon­den­heid. Zo de Vader, zo de Zoon. Christus is de waar­heid, zoals Hij de weg is en het leven (Jo 14,6): 'Niemand komt tot de Vader tenzij door Mij.'

De Naam des Heren is heilig. Te verheven om uit te spreken. Zijn Naam is huive­ring­wek­kend en fasci­ne­rend. Hij is de enige Heilige. 'Wees heilig; want Ik ben heilig.' (cf. Lv 19,2) Geopen­baard heeft Hij Zich in Jezus Christus, mens geworden omwille van ons mensen. Daarom is de Naam van Jezus boven alle namen verheven en buigt zich bij het noemen van Zijn Naam elke knie en belijdt elke tong 'tot eer van God, de Vader, Jezus Christus is de Heer' (Fil 2,11).

Wie zo God belijdt in lof en dank -- in herin­ne­ring roepend Gods gena­de­rijke daden in verleden en heden, die vangt aan te begrijpen wat wijs­heid is.

'Het begin van de wijs­heid is de vrees [het ontzag, de eerbied] voor de Heer. De Hoog­hei­lige kennen is inzicht.' (Spr 9,10)

'Waar komt de wijs­heid vandaan, weet iemand waar zij woont?', zo Job in het naar hem genoemde boek (28,20.23.28): 'God alleen kent de weg naar haar toe. Hij weet waar zij zich ophoudt. Hij zegt tot de mens: "Wijs­heid? Wijs­heid is God vrezen en het kwaad vermijden".'