PROFETENMANTEL

26 VI 2022

De profeet Elia zoekt Elisa op, terwijl die twaalf koppels ossen aan het mennen is bij het ploegen van het land, en hij werpt hem de eigen profe­ten­mantel om als teken dat de Heer Elisa kiest als opvolger van Elia (cf. 1 K 19-21). En Elisa stemt toe en gaat weg van de twaalf koppels om de twaalf stammen Israels tege­moet te treden en hij wórdt profeet in het niet gemak­ke­lijke profe­ten­leven dat daaraan eigen is; want hij heeft de opdracht van de Heer te zeggen wat gezegd moet worden, ook al is dat tegen dicht gestopte oren. De bood­schap is nooit beha­ge­lijk en betreft stee­vast beke­ring en omke­ring, veran­de­ring van leven, vertrouwen en over­gave, navolging.

De tweede Persoon Gods, Hij Die van boven is afge­daald om mens met ons mensen te zijn alvo­rens naar boven terug te keren -- Jesus de Christus, Jesus de Heer, is de Priester en de Koning maar ook de Profeet.

Onderweg naar Jerusalem om daar gekrui­sigd en uit de dood opge­wekt te worden alvo­rens Zich neer te zetten aan de rech­ter­hand van de Vader, verheven boven engelen en mensen, roept Hij ons op Hem na te volgen. En dat op alleen radi­cale wijze. Een weinig volgen of aarze­lend volgen is geen navol­ging. De navol­ging moet onvoor­waar­de­lijk zijn. Jesus gedraagt Zich veel eisend op het onheb­be­lijke af. Hij, Die Zelf een thuis­loze reiziger is geworden in de tijd dat Zijn uur aanstaande geraakt, vraagt Zijn volgers te doen als Hij, zich los te maken van familie en vrienden en bereid­heid te tonen tot exclu­sieve getui­genis van de Mensen­zoon Die zal worden over­ge­le­verd, wanneer de opgang naar Jerusalem zal zijn voltooid.

Onderweg (cf. Lc 9,57-62) vraagt de ene: 'Ik zal U volgen waar Gij ook heen gaat.' En Jesus reageert: Zelfs de dieren hebben hun nesten en holen, maar de Mensen­zoon heeft zelfs geen steen om daarop Zijn hoofd te laten rusten. Tegen een ander zegt Jesus: 'Volg Mij.' Maar de aange­spro­kene wil eerst zijn vader begraven. Jesus' vraag is zo drin­gend dat Hem ontvalt dat de doden maar de doden moeten begraven. Een derde zegt: 'Heer, ik zal U volgen, maar laat mij eerst afscheid nemen van mijn huis­ge­noten.' Het alles­zins rede­lijke voor­be­houd is hetzelfde als van de tot profeet geroepen Elisa: 'Laat mij eerst afscheid nemen van mijn vader en mijn moeder.' (1 K 19,20) 'Ga maar weer terug', reageert Elia, even bot als de reactie van Jesus: 'Wie de hand aan de ploeg slaat, maar omziet […] is onge­schikt voor het Rijk Gods.' (Lc 9,62) Volstrekte onthech­ting is de radi­cale eis de profe­ten­mantel te dragen.

Zo is de profe­ten­mantel die de twaalf apos­telen om de schou­ders vinden en niet anders de andere leer­lingen -- vrouwen en mannen, verder de opvol­gers van de apos­telen en alle anderen zonder uitzon­de­ring, ook in onze tijd -- leken niet minder dan klerken. Ja, het is zelfs juist de taak van de leken (de niet-gees­te­lijken) in het leven van de Kerk actief te zijn en in enen niet alleen de wereld van de chris­te­lijke geest te door­dringen, maar ook midden in de mense­lijke samen­le­ving te getuigen van Christus (cf. GS 43). Maar hoe niet vanzelf­spre­kend is dat momen­teel in een gese­cu­la­ri­seerde omge­ving met veelal Kerk-vijan­dige media, in een Kerk die meer haar zondige zijde in haar ambts­dra­gers en andere leden toont dan haar heilige zijde die het lichaam van Christus en de bruid van Christus behelst (cf. LG 4,7).

Hoe trouw te blijven, laat staan te worden, te midden van scepsis waarin alles betrek­ke­lijk wordt geacht met verstand niet als enige maar wel als laatste woord en met hetgeen zicht­baar en tast­baar is als de maat van alles?

Wat evenwel is in dezen stilaan de paradox? We worden er eerder meer onzeker op dan meer zeker; dat is althans het geval bij de denkers: We hebben de schep­ping verwaar­loosd. Virussen laten zich wereld­wijd nauwe­lijks bedwingen. In het hart van Europa heerst oorlog. De neo-libe­rale maat­schappij bereikt haar grenzen. Het parle­men­taire stelsel holt zich uit door bijzaken tot hoofd­zaken te verheffen. De welvaart heeft ons verwend gemaakt met krach­te­loos­heid als gevolg. De tijd is daarom rijp terug te keren naar God en in alle verschillen van denken en beleven Hem niet langer uit het open­bare leven te verbannen. Daartoe is moed en lef nodig, deel­name aan het profe­tendom van Christus, bereid­heid de profe­ten­mantel te dragen, onver­schrok­ken­heid die zonder aarze­ling en terug­hou­dend­heid het 'ja' volmondig 'ja' doet worden.

'Hier ben ik, zend mij.' (Js 6,8)
'De mens eet niet van brood alleen.' ( Dt 8,3)
De chris­ten­heid wordt uitge­no­digd te ontwaken uit opper­vlak­kig­heid om God terug te vinden -- niet slechts in de ogen van de mede­mens, niet slechts in gerech­tig­heid en vriend­schap maar ook daar­boven en daar­onder waar de persoon­lijke God Zich doet vermoeden als bron van liefde en leven.
'De Heer is mijn erfdeel, mijn dronk uit de beker,
Hij heeft mijn lot in Zijn hand.'
Zo de Psal­mist (16,5.7).
'Ik dank de Heer Die mij altijd geleid heeft,
Hij spreekt ook des nachts in mijn hart.'