OUDERDOM (II)

24 VII 2022

I

'Werp mij niet weg op mijn oude dag, verlaat mij niet, nu mijn krachten bezwijken' -- bede van de Psal­mist (71,9.18) -- 'Al ben ik oud en grijs, o God, laat mij toch niet in de steek'.
'Jong was ik en nu ben ik oud' (Ps 37,25).

Oude mensen. Zij weten zeer wel vroeger te hebben kunnen gaan waar­heen zij zelf wilden, maar nu oud, te worden gebracht waar­heen zij niet willen (cf. Jo 21,18). Vandaar de bede tot God, dat Hij ten minste hen niet wegwerpt en niet in de steek laat, nu zij oud en grijs, gerim­peld en versleten zijn.

Ouderdom biedt rust en oefe­ning voor de eeuwige rust. Ouderdom reikt tijd om te peinzen aan. Frederik van Eeden deed dat eens, terwijl hij naar zijn handen keek:

Ik zie op mijn oude handen/ hun taak is bijna gedaan
Brachten zij eer of schande?/ Brachten zij zegen aan?
O mijn handen mijn handen/ Nu moeten ze spoedig vergaan.

Handen geven te denken, moge­lijk meer nog het gezicht: Maar terwijl de trekken dieper zijn en meer dan voor­heen karak­te­ris­tiek, spreken de ogen leef­tijd­loos, ook al tonen hun kassen de jaren. Kijken in de spiegel deugt alleen nog voor bespie­ge­ling en nodigt uit de dood in het gezicht te zien die zich weldra zal aandienen.

Wat blijkt evenwel? De wijs­heid die met de jaren heet te komen is uitge­bleven. De bezonken zeker­heid even­zeer. Vlot­heid maakt welis­waar plaats voor traag­heid, maar vermoeid­heid geldt nu meer het lijf dan het gemoed. De verwach­ting te sterven doet meer omzien dan voor­uit­zien, ofschoon werken tot het laatst betrek­ke­lijke fris­heid bevordert.

Omgaan met sterven doet gemak­ke­lijker omgaan met leven. Daarom is ouderdom geen leef­tijd wat dan ook te nemen van anderen maar te geven aan anderen. Wie eindig­heid zich eigen heeft gemaakt, leeft gemak­ke­lijker. Het niet meer verwachten maakt geest­kracht vrij die om niet tot schenken beweegt.

II

Berus­ting in ouderdom ontsluiert de dwaas­heid sporen van geleefde jaren te verslui­eren. Niets immers maakt zo oud als de ijver jong te lijken. Oud worden kan even­zeer een deugd heten als jong blijven een ondeugd. Niet­temin leven we in een periode van onge­brei­delde, einde­loze jeugd. Het levens­lied van een halve eeuw geleden is in de kist met motten­ballen opge­borgen als afgedaan:

Ik heb eerbied voor jouw grijze haren./ Ze bekronen je lieve gezicht.
Zij verzachten de sporen der jaren/ na een leven van werk en plicht.
Tja -- 'o tempora o mores'.

Ogen­schijn­lijk huist heden de oude mens in het voor­ge­borchte om voor­goed in de hel van het niets af te dalen. Ogen­schijn­lijk zijn ouden-van-dagen zonder zin en wat erger is zonder nut. Zij zijn daarom klaar met leven. Hun wacht de afvalbak, waarbij de maat­schappij nog wat kan helpen.

Vandaar de kloof tussen de jongen, de nog jongen, de eigen­lijk ouden die nog jong doen ener­zijds en de ouden-van-dagen, de nog-net-niet doden anderzijds.

III

Klaar­blij­ke­lijk wordt deze uiterste kloof momen­teel klak­ke­loos aange­nomen op grond van de zotheid van de eeuwige jeugd, waarop de dood onbe­doeld toch nog volgt.

De Psal­mist (92,13-15) prijst niet­temin onbe­vangen de blij­vende kracht van de mens tot in de hoogste ouderdom: 'De recht­vaar­digen groeien als palm­bomen op, zij schieten omhoog als Liba­non­ce­ders. Geplant in het huis van de Heer en opge­groeid in Gods voorhof, blijven ze zelfs in hun ouderdom welig en sappig en groen.'

In 2021 heeft paus Fran­ciscus de vierde zondag van de maand juli inge­steld als de werelddag van de oude mensen -- groot­ou­ders en andere ouden-van-dagen. Dat is dit jaar (2022) op 24 juli. Het gaat om de zondag dicht bij de gedenkdag van Joachim en Anna (volgens het niet in de Bijbel opge­nomen Evan­gelie van Jacobus uit de tweede eeuw), de ouders van Maria, de Moeder van God, de groot­ou­ders van Jesus, de Zoon van God.

Terecht bena­drukt paus Bergo­glio de verbin­ding tussen groot­ou­ders en klein­kin­deren die meest­tijds zich laat kenmerken door tederheid.

Eertijds leefden fami­lies samen met meer gene­ra­ties in een enkel huis. Tegen­woordig werken de ouders dikwijls allebei buiten de deur en vangen de groot­ou­ders de kinderen op. Juist zij nemen de tijd met kinderen te spreken, zij halen uit door hen vergaarde kost­baar­heden schatten van nieuw en oud te voor­schijn (cf. Mt 13,52) zoals klas­sieke sprookjes en Bijbelse verhalen en zelfs door ouders zelf nage­laten of vergeten geloofsoverlevering.

Groot­ou­ders kennen het geduld en de betrek­ke­lijk­heid van aanzien en ambitie. Klein­kin­deren laten zich gezeggen in vertrouwen en gebor­gen­heid dankzij de mild­heid en het door het leven gete­kend zijn van de voor-vorige generatie.