MARIA IN DE HEMEL OPGENOMEN

15 VIII 2021

I

Rechts en links midden op de zijwand in de Frie­zen­kerk zijn de altaren afge­broken maar de beel­te­nissen boven de altaren van vroeger zijn gebleven. Dat is te linker zijde het altaar­schil­derij van Ludo­vico Stern met Petrus en Paulus, waarvan het hoog­feest de Kerk viert op 29 juni en te rechter zijde het beeld in stuc, even­eens uit de acht­tiende eeuw, met Maria, zoals beschreven in de Apoca­lyps (12,1): 'De Tempel van God ging open en er verscheen een groot teken aan de hemel: Een vrouw, bekleed met de zon, de maan onder haar voeten en op haar hoofd een kroon van twaalf sterren.'

Onder haar voeten bevindt zich naast de maan, waarop zij staat, een slang, de over­wonnen duivel, een draak (Apk 12,3): 'Toen verscheen aan de hemel een ander teken: Een grote, vuur­rode draak. Hij had zeven koppen en tien horens en op elke kop een diadeem.' Na de zondenval  immers had God de slang vervloekt en gezegd (Gn 13,15): 'Vijand­schap sticht ik tussen u en de vrouw, tussen uw kroost en het hare. Het zal uw kop bedreigen en gij zijn hiel.'

'En de draak stond vóór de Vrouw die zou baren om zodra zij gebaard had haar Kind te verslinden.' Zo bericht de Apoka­lyps 12,5) verder. 'En zij baarde een kind, een zoon die alle volkeren zal weiden met een ijzeren staf.'

En: 'Toen brak in de hemel oorlog uit. Michael en zijn engelen moesten oorlogen tegen de draak. […] En de grote draak werd neer­ge­worpen, de oude slang die duivel en satan heet, die de gehele wereld verleidt.' (Apk 12,7.9)

II

De gebeur­tenis van de vrouw in de Apoka­lyps is de eerste lezing op dit hoog­feest van In Assump­tione beatae Mariae Virginis, de opname van de Maagd Maria in de hemel. Gevierd is dit feest al sinds de vijfde eeuw in de Oosterse Kerken en sinds de zevende eeuw in de Westerse Kerk -- vandaar ook een geliefd onder­werp in de beel­dende kunsten: Maria reeds op weg naar de hemel, terwijl de apos­telen haar nastaren dan wel kijkend in de kist waar zij slechts bloemen vinden maar niet het lichaam van de Moeder Gods.

Over Maria schrijft Joannes van Damascus (Enco­mium in Dormi­ti­onem Homilie 2,14): 'Bij de geboorte van de Heer bleef haar maag­de­lijk­heid onge­rept. Daarom moest haar lichaam ook na haar dood onge­rept blijven. Zij heeft de Schepper als haar kind aan haar borst gedragen, daarom moet zij ook met Hem in het hemelse firma­ment verwijlen. De bruid, met wie de Vader Zich had verloofd, past het in de hemel het bruids­ver­trek te bewonen. Zij had haar Zoon aan het kruis gezien. Het zwaard van smarten, waaraan zij bij de geboorte van het Kind was ontkomen, heeft haar hart door­boord. Nu past het dat zij Hem op de troon van de Vader aanschouwt. De Moeder Gods komt toe, wat haar Zoon toebe­hoort. Laat zij door alle schep­selen vereerd worden als Moeder en Maagd van God.'

Zo citeert in zijn homilie op 1 november van het heilige jaar 1950 paus Pius XII de Griekse kerk­vader, wanneer hij -- dan pas -- het met ziel en lichaam van Maria opnemen in de hemel tot dogma, tot geloofs­waar­heid, verheft.

De vrouw in de Apoca­lyps is Maria, het Kind is haar enig geboren zoon, Jesus de Messias, de Gezalfde, de Christus.

De strijd tussen Michael met zijn leger­scharen en de Duivel met zijn trawanten gaat voort tot het einde van de tijden. Maar het goede zal het kwade over­winnen. Daarom schrijft Paulus in de tweede lezing (1 Kor 15,21-22.26): 'Omdat door één mens de dood is gekomen, komt door één mens ook de opstan­ding der doden. Zoals allen sterven in Adam, zo zullen ook allen in Christus herleven. […] De laatste vijand die vernie­tigd wordt is de dood.'

In de tweede lezing van de Vigilie-Mis gisteren schrijft hij (1 kor 15,54-55) daarom bijna uitda­gend: 'Wanneer dit vergan­ke­lijke met onver­gan­ke­lijk­heid is bekleed en dit ster­fe­lijke met onster­fe­lijk­heid, dan zal het woord van de Schrift in vervul­ling gaan: "De dood is verslonden, de zege is behaald." (cf. Js 25,8) "Dood, waar is uw over­win­ning?" (cf. Hos 13,14) "Dood, waar is uw angel?" (cf. Apk 20,14).

De angel van de dood, die zonde is, zal worden over­wonnen op het einde der tijden. Om ons hier en nu vertrouwen te schenken, moed en volhar­ding en ook troost, is niet alleen Christus uit de doden opge­staan maar heeft Hij ook Zijn Moeder het bederf van de dood, die uit de zondig­heid voort­komt, niet willen doen zien maar Hij heeft Haar terstond na haar ontslapen op aarde in de hemel opgenomen.

Dit hoog­feest vieren wij als de grote troost dat ons allen zal geschieden hetwelk de Maagd Maria meteen is over­komen als de meest verhe­vene onder de mensen. 'Ik verwacht de opstan­ding van de doden en het leven van het komend Rijk', zeggen we in de Geloofs­be­lij­denis die chris­tenen over de door hen weder­zijds opge­richte muren heen bidden.

De prefatie van dit hoog­feest vat hetgeen wij vieren krachtig samen:

'Op deze dag is de Maagd en Moeder van God, ten hemel opge­nomen. Zij is het begin, het beeld van de Kerk der volein­ding. Zij houdt de hoop in ons levend en is de troost voor Uw volk onderweg. Terecht hebt Gij haar [Maria] het bederf van de dood niet laten zien, omdat zij op wonder­bare wijze de Moeder is geworden van Uw Zoon, de Schenker van alle leven.'

Maria is het beeld, het model, de ikoon van de Kerk. Dat wordt gevierd met dit hoog­feest. De vrouw, die aan de hemel verschijnt, verte­gen­woor­digt in het  Moeder­schap van de Messias tevens de Vrouwe Israël, de Vrouwe Jerusalem, de Vrouwe van het gehele nieuw geworden volk -- het oude volk van Israël en het daaraan toege­voegde volk uit de heidenen. De twaalf sterren boven haar hoofd herin­neren aan de twaalf stammen Israëls. Haar weeën als weldra barende Moeder betreffen zowel de geboorte van de Christus maar tevens het lijden van het volk Gods in de voort­schrij­dende geschie­denis tot het einde.

Het is niet zo maar dat Pius XII het dogma van 1950 heeft afge­kon­digd op het hoog­feest van Aller­hei­ligen (1 XI). We vieren dan immers alle ster­ve­lingen die bij God zijn in Zijn eeuwig­heid. Van al die heiligen is Maria als meest uitver­koren mens de eerste.

III

De Kerk leert vier dogmata omtrent Maria: Haar opnemen in de hemel met ziel en lichaam is de vierde, afge­kon­digd op 1 november 1950. De derde betreft het op 8 december 1854 afge­kon­digde dogma omtrent Maria Onbe­vlekte Ontvan­genis (In Concep­tione Imma­cu­lata Beatae Mariae Virginis) -- Maria zonder erfsmet/erfzonde ontvangen in de schoot van haar moeder Anna, elk jaar als hoog­feest gevierd negen maanden vooraf aan het feest van Maria Geboorte op 8 september. Het tweede heeft betrek­king op het tijdens het Concilie van Ephese van 431 afge­kon­digde dogma van Maria Moeder van God (Theo­tokos), elk jaar gevierd op de eerste dag van het nieuw kalen­der­jaar als het hoog­feest van de Moeder Gods (Sanctae Dei Geni­tricis Mariae). Het eerste is Maria altijd Maagd (Aeipar­thenos). Dat staat immers gewoon in het Evan­gelie van Lucas (1,35): 'Zie de Heilige Geest zal over u komen en de kracht van de Aller­hoogste zal u over­scha­duwen; daarom ook zal wat ter wereld wordt gebracht heilig worden genoemd, Zoon van God.' Dit is de geloofs­waar­heid, het dogma dat nog eens in 553 op het Tweede Concilie van Constan­ti­nopel is beves­tigd, elk jaar als hoog­feest mede­ge­vierd op 25 maart bij de blijde bood­schap van de engel Gabriel aan Maria (In Annun­ta­tione Domini) en negen maanden later, op 25 december met Kerstmis, bij het hoog­feest van de geboorte van de Heer (In Nati­vi­tate Domini).

Tot gerust­stel­ling van protes­tanten zij vermeld dat Maria Geboorte slechts een feest is en geen hoog­feest. Alleen de hoog­feesten in dit kader hebben betrek­king op Jesus Christus Zelf.