LITURGISCHE KALENDER

31 X 2020

Zodra het najaar intreedt, wij Aller­hei­ligen en Aller­zielen vieren, de bladeren vallen en de regens zich verme­nig­vul­digen, beginnen mensen zich voor te bereiden op Kerstmis, ofschoon dat chris­te­lijke hoog­feest voor velen niet meer is dan het midwin­ter­feest, het vreug­de­volle samen­zijn in de donkerte, de winter­va­cantie. De kerst­ver­sie­ring wordt alvast tevoor­schijn gehaald en de kerst­lie­deren worden al zo dikwijls beluis­terd, dat eenieder op 25 december in verza­di­ging al wat kerstmoe is, ook al wordt de week van Kerst tot Nieuw­jaar even­goed nog gevierd, totdat op 2 januari het echt tijd is de Kerst­boom buiten te zetten, zich te begeven naar de Nieuw­jaars­bor­rels en het voor­jaar af te wachten. In de wereld valt de Kerst­vreugd al in de tijd die voor chris­tenen pas de Advent is.

Zo niet de Kerk: Terwijl de gese­cu­la­ri­seerden al volop aan het vieren zijn, beginnen chris­tenen de Advent, de periode van verwachten en uitzien, pas vier weken vóór Kerstmis en meestal korter tot bijna drie weken om de geboorte van de Verlosser te gedenken en te vieren. Een groots te vieren en te genieten feest dat geruime voor­be­rei­ding in verwach­ting groter zou kunnen maken.

Hoe kan de Verlosser immers onder ons wonen en voor ons worden over­ge­le­verd, sterven èn verrijzen uit de dood, als Hij niet eerst als Kind is geboren?

Terwijl tegen­woordig de Kerk de Advent kort houdt, al naar gelang Kerstmis valt in de vierde week, en de Kerst­tijd sedert de litur­gie­her­vor­ming van het Tweede Vati­caans Concilie nog korter,  zouden vele chris­tenen liever een langere Advent en een langere Kerst­pe­riode willen beleven.

Natuur­lijk zou de wereld de Kerk moeten volgen en niet de Kerk de wereld. Dat houden hard­nekkig vromen en preciesen elkaar althans voor. Maar waarom zouden chris­tenen hier nu niet eens de wereld volgen en inspelen op de gegroeide maat­schap­pe­lijke prac­tijk onder het motto dat chris­tenen de opdracht hebben de gese­cu­la­ri­seerden op te zoeken, naar hen toe te gaan en hun missie van getui­genis op bescheiden wijze aan de man te brengen.

Waarom openen Carna­val­vier­ders al op de elfde van de elfde hun seizoen van feest­ge­druis en drink­gelag?  Dat gebruik gaat niet minder tot de Kerk terug dan Carnaval.

Na Carnaval begint de Vasten met Aswoensdag. Al degenen, die uitbundig hebben geju­beld met Carnaval, komen vanzelf­spre­kend het Asse­kruis halen om te bedenken dat de mens stof is en tot stof wederkeert.

Op 11 november viert de Kerk de heilige bisschop Martinus. En her en der eertijds -- en dat nog steeds volgens de Ambro­si­aanse ritus -- is terstond nadien de Advent begonnen. De Kerk zou nu dat gebruik van het diocees Milaan kunnen over­nemen, als gevolg waarvan de Advent  ruimer -- zes weken -- de intieme voor­be­rei­dings­tijd wordt om eerst Christus' tweede komst (waarop de lezingen aan het einde van het litur­gi­sche jaar nu al voor­be­reiden) en nadien Zijn eerste komst in de kribbe te over­wegen en te vieren.

Niet zoals de Veer­tig­dagen is de Advent louter oproep tot inkeer en boete die uitmondt in medi­tatie over de Passie des Heren en hetgeen daarop volgt. De Advent is blijer als tijd­spanne -- niet de Passie maar de Geboorte wordt in deemoed vol verwach­ting over­wogen. God wordt mens om ons deel te geven aan Zijn godde­lijk­heid. Zijn komst is de troost van Zijn mede­leven en barm­har­tig­heid. Later pas komt met Goede Vrijdag de verlos­sing en met Pasen de verrij­zenis. Om te kunnen verlossen -- reden waarom God is mens geworden -- is de Verlosser eerst geboren. We krijgen met Kerstmis reeds het uitzicht op het eeuwige leven, wanneer Jesus de Christus als eerste uit de doden wordt opgewekt.

De peri­oden van Advent en Kerstmis in de winter openen het uitzicht naar het nieuwe leven in eeuwig­heid in de lente.

En de huidige Kerst­tijd? Holder-de-bolder vallen de feesten over elkaar heen. Veel adem­tocht wordt ons niet gelaten om het ene of het andere geloof­smys­terie dieper tot ons te laten door­dringen, afge­zien nog van het in die krappe tijd toege­voegde ideëen­feest van de Heilige Familie.

In dit kader mag ter zijde de vraag worden gesteld, of het werke­lijk schrander is hoog­feesten naar zondagen erna (of ervoor) te verplaatsen, zoals dat van Drie­ko­ningen in Neder­land en dat van des Heren Hemel­vaart in Italië. Hier zou ik de wereld juist niet volgen maar de Kerk. Al die verplaat­singen doen mijns inziens afbreuk aan de oorsprong van het te vieren geloof­smys­terie, wanneer in de liturgie dikwijls wordt gesproken over 'hodie' (heden).

De opwaar­de­ring van Pasen ten nadele van Kerstmis is meer in over­een­stem­ming met die van de Zuster­kerken in de Ortho­doxie. Niet­temin kan het hoog­feest van de Verrij­zenis des Heren het hoog­feest van Zijn Geboorte alles­zins verdragen.

Het getuigt niet van reke­ning houden met de westerse traditie de huidige Kerst­pe­riode zo te beknotten als heden sedert ruime een halve eeuw het geval is.

Is het hoog­feest van de Verschij­ning des Heren voorbij, meteen volgt de Doop des Heren -- met enig geluk wat de kalender aangaat -- de zondag na dat hoog­feest van Drie­ko­ningen. En de Kerst­tijd is voorbij.

Het is niet zo maar dat tijdens de ponti­fi­caten van Joannes Paulus II en Bene­dictus XVI de kerst­stal en zelfs de kerst­boom op het Petrus­plein bleven staan tot 2 februari, Maria Lichtmis, zoals ook nog steeds in tal van Itali­aanse kerken.

Tot vóór een halve eeuw is de Kerst­tijd pas veertig dagen nadien met de Opdracht van Jesus in de Tempel besloten -- mijns inziens een veel natuur­lijker besluit. Het zou zijn toe te juichen, indien dat oude inzicht, dat reke­ning houdt met het Chris­ten­volk en tevens daarop in oude wijs­heid is gericht, wordt herontdekt.

Aldus hopen wij op een verlengde tijd van de Advent door eerder daarmee te beginnen en een verlengde tijd van Kerstmis door langer daarmee door te gaan. Beide peri­oden sluiten wat betreft de Advent meer aan bij de gese­cu­la­ri­seerde wereld en wat betreft Kerstmis meer bij de chris­tenen die gaarne leven volgens de vanzelf­spe­kende en niet volgens de als arti­fi­cieel ervaren kalender van het litur­gi­sche jaar.

En nu we toch doende zijn: Bij de gratie van de liturgie-deskun­do­logen heeft Kerstmis het eigen Octaaf mogen behouden. Het Octaaf van Pasen wordt op de achtste dag met  Beloken Pasen beloken/besloten en op deze 'Domi­nica in albis' legden in vroeger tijd de met de Paas­nacht gedoopten hun bij die gele­gen­heid ontvangen witte kleden af.

Het Kerst­feest is dus een verge­lijk­baar vieren -- met een Octaaf -- gegund, ja met dezelfde aanha­ling elke dag (Psalm 118,24): 'Salve festa dies quam fecit Dominus. Exsul­temus et laetemur in ea.' (Dit is de dag die de Heer heeft gemaakt, laten wij die vieren met blijdschap.)

Zo reikt het chris­te­lijke hoog­feest van Kerstmis het wereld­lijk nieuwe jaar, dat voor ons aanvangt op de eerste zondag van de Advent,  de hand  en zulks meer dan terecht; want in dit opzicht behoren wij de wereld ook tege­moet te komen.  We spreken op die eerste januari de zegen­bede uit het boek Numeri (6,24-27), waaraan werke­lijk niemand zich behoeft te storen, volgens mij: 'Moge de Heer u zegenen en behoeden. Moge de Heer Zijn gelaat over u spreiden en u genadig zijn. Moge de Heer Zijn gelaat naar u keren en u vrede schenken.'

En niet alleen dat: De Kerk heeft voor die dag een oud Maria-feest, vroeger op die dag gevierd kenne­lijk, opge­doken dan wel wakker geschud: 'Maria, Moeder van God' -- prachtig natuuur­lijk naast al de andere hoog­feesten en feesten, aan Maria gewijd. Maar welk feest vierde de Kerk klaar­blij­ke­lijk later tot aan het Tweede Vati­caans Concilie op 1 januari? Dat was de Besnij­denis des Heren en de Naam­ge­ving van Jesus.

Volgen we de Schrift en zijn wij einde­lijk in de jongste halve eeuw gevoelig ervoor geworden dat Jesus en Maria en Joseph vrome Joden waren -- dat blijkt nog eens extra bij de Opdracht van Jesus in de Tempel -- wij zouden ook op de Octaafdag van Kerstmis nog eens kunnen stil­staan bij Jesus' Besnij­denis en Naam­ge­ving. Het hoog­feest van Maria als de Moeder Gods, die Jesus' geboorte en besnij­denis en opdracht heeft moge­lijk gemaakt, kan in enen gevierd blijven.

Wij belijden de drie­vul­dige God -- de Vader en de Zoon en de Heilige Geest. De klacht weer­klinkt (Hnd 19,2): 'Wij weten hele­maal niet dat er een Heilige Geest bestaat.'

Aan Gods geboorte is het Octaaf nog gelaten door de litur­gie­ge­leerden bij de jongste hervor­mingen, maar de Heilige Geest is Zijn Octaaf afgepakt.

Pasen en Kerstmis dus wel, Pink­steren niet. Stellig, met de neder­da­ling van de Heilige Geest op de vijf­tigste dag van Pasen -- het woord Pink­steren zegt het al -- begint de werk­zaam­heid van de Kerk en wordt het in de Kerk litur­gisch lang­durig groen met de gewone gevolgen van dien. Het zijn dan zwakke tijden die de sterke moge­lijk maken, zoals die van Advent en Kerst­tijd, van Vasten en Paas­tijd.  Maar de afschaf­fing van het Octaaf van Pink­steren doet de Heilige Geest als Persoon in de Drie­ëen­heid litur­gisch geen recht.

Zoals vóór de jongste litur­gie­her­vor­ming van de jaren zestig van de vorige eeuw wordt ook nu nog op de Octaafdag van Pink­steren -- dat geen Octaafdag van Pink­steren meer mag heten -- Drie­vul­dig­heids­zondag gevierd, maar dat feest zou meer veran­kerd­zijn gebleven in de traditie van de Kerk, als het Octaaf van Pink­steren zou zijn gehand­haafd. Drie­vul­dig­heids­zondag vat de gehele heils­ge­schie­denis in de eenheid van de Drie godde­lijke Personen nog eens samen. De Geest is gekomen en juist dan kan de drieëne God te tref­fender worden gevierd.

Het is nu de tijd de hervor­ming van de liturgie te laten volgen door de hervor­ming van die hervor­ming. Haas­tige spoed blijkt ook nu zelden of hele­maal niet goed. Dat blijkt uit die haas­tige hervor­mingen in de tijd van het Tweede Vati­caans Concilie. Een waar­schu­wing voor de toekomst aan de Kerk die voor­geeft in eeuwen te denken en niet in veran­de­ringen die snelle impro­vi­sa­ties zijn gebleken vanachter het bureau, vanuit de theorie zonder reke­ning te houden met de mede­gel­o­vigen in de practijk.

Een hervor­ming van de hervor­ming zou de bele­ving van het mysterie van het geloof kunnen bevor­deren of terug­brengen voor zover het teloor is gegaan. En dat verlies blijkt óók en eens te meer uit de leeg gestroomde en afge­broken kerken. Toen­der­tijd is althans in Neder­land het mysterie van het geloof aan de straat gezet om als vuilnis te worden opge­haald, laat nu de wijs­heid van eeuwen terug­keren en niet die van de waan van de week langer aanhouden.