LIEFDE HAAT VERGEVING

29 X 2023

Te midden van oorlogen tussen de broe­der­vol­keren van Rusland en Oekraine en die tussen twee semi­ti­sche volkeren, de Israeli en de Pales­tijnen beluis­teren we vandaag (29 X) het lief­des­gebod van het chris­tendom, waarin geen plaats is voor de haat en de wraak maar alleen voor de liefde die ten slotte zal overwinnen.

Dat in de chris­ten­heid het ideaal van de liefde niet wordt gehaald, bete­kent niet als zou het ideaal moeten wijken voor de prac­tijk van de zwakke mensheid.

Een wetge­leerde vraagt wat het voor­naamste gebod in de Wet is en Jesus antwoordt (Mt 22,37): '"Gij zult de Heer uw God beminnen met geheel uw hart, geheel uw ziel en geheel uw verstand."' Daarmee citeert Jesus uit het boek Deutero­no­mium (6,4-5), al staat daar niet 'met geheel uw verstand' maar nog wat ruimer 'met al uw krachten'. Gehele over­gave aan God in vertrouwen doet ons Zijn liefde voor ons ontmoeten. Hij schenkt ons Zijn liefde en wij trachten daarop in liefde te antwoorden. Liefde is altijd twee­zijdig -- geven en nemen, nemen en geven. Ons terug­geven van liefde aan God behoeft Hij niet, althans niet strikt genomen. Maar zou Hij niet toch ook naar ons verlangen? Hij is onze Vader en wij zijn Zijn aange­nomen kinderen (cf. Jo 1,12-13). Hij is onze Schepper Die Zijn schep­ping bemint en zo ook de kroon van de schep­ping -- de mens, door Hem geschapen naar Zijn beeld en gelij­kenis (cf. Gn 1,26). Van nature blijkt Gods liefde altijd onbe­grensd, terwijl die van ons mensen altijd begrensd blijft. Wij immers zijn als mens van nature begrensd. Het blijft een niet propor­ti­o­nele verhou­ding tussen Gods liefde voor ons en onze liefde voor Hem.

'Dit is het voor­naamste en eerste gebod', voegt Jesus toe aan hetgeen Hij heeft geant­woord (Mt 22,38). Jesus' reactie zal de wetge­leerde niet hebben verbaasd; want er staat geschreven Lv 11,44): 'Ik ben de Heer, uw God; zorg dus dat gij heilig zijt. Wees heilig, omdat Ik heilig ben.' Dat wil tevens zeggen: Vereen­zelvig u met Mij en leef met Mij in Mijn liefde voor u. Mijn liefde voor u blijft immer en is onbe­grensd. Mijn trouw blijft altijd, ook wanneer uw ontrouw aan Mij steeds weer blijkt. En de ontrouw van de eerst verko­renen is de onze als aan hen toege­voegden -- de ontrouw van ons chris­tenen dus.

De Wet van de Joden is veel omvat­tend; Jesus brengt orde daarin en daarmee eenheid in de veel­heid van de teksten van de Wet. Daarom vervolgt Hij aldus (Mt 22,39): 'Het tweede is met het eerste gebod gelijk­waardig: "Gij zult uw naaste beminnen als u zelf."' Hier­voor haalt Jesus het boek Levi­ticus (19,18) aan. De ander even veel lief­hebben als ons zelf -- niet minder en niet meer. Niet­temin blijft het eerste gebod het eerste en het tweede het tweede -- gelijk­waardig, maar niet gelijk en in deze volg­orde. De liefde tot God gaat de liefde tot de naaste vooraf. De God, Die wij herkennen in de mede­mens, de immante God, volstaat niet. God Die in de hemel is (cf.Mt 6,9), de trans­cen­dente God, betreft het eerste gebod. Maar God beminnen wordt waar­de­loos, wanneer wij de naaste verwaarlozen.

'Aan deze twee geboden hangt geheel de Wet en de Profeten,' besluit Jesus Zijn beknopte uiteen­zet­ting (Mt 22,40). De Profeten zijn de boden van God en vertolken Zijn wil en wijzen vooruit naar de Christus, de Messias. De Wet, die Jesus niet is komen opheffen maar voltooien (cf. Mt 5,17) en radi­ca­li­seren, wordt volledig in het perspec­tief van de liefde geplaatst. Het behelst de liefde die alles verdraagt, alles duldt en nimmer vergaat (cf. 1 kor 13,7-8). We herin­neren ons Jesus' verheer­lij­king op de berg Tabor, waar Hij samen is met de Wet in de persoon van Moses en met de Profeten in de persoon van Elia (cf. Mt 17,2-3).

Uw naaste beminnen als u zelf gaat over de naas­ten­liefde en is te onder­scheiden van de eroti­sche liefde en de vriend­schaps­liefde. Zij wordt preg­nant verbeeld in de parabel van de Barm­har­tige Sama­ri­taan (cf. Lc 10,30-35) en gaat aller­eerst uit naar de hulpe­lozen en de geringsten. 'Wat gij de geringsten hebt gedaan, hebt gij Mij gedaan.' (Mt 25,40) Ook de naas­ten­liefde is weder­kerig, wellicht meer onbaat­zuchtig, zij het moge­lijk tevens met te hoge eigen­dunk. Vandaar Jesus' raad (Mt 6,3): 'Laat uw linker hand niet weten wat uw rechter hand doet.'

De prac­tijk van de naas­ten­liefde is al omvat­tend en begint bij het kleine (Ex 22,24-26): 'Als gij aan iemand van Mijn volk geld leent, aan een nood­lij­dende in uw omge­ving, gedraag u dan niet als een geld­schieter. Ge moet geen rente van hem eisen. Als gij iemands mantel in pand neemt, dan moet ge die voor zons­on­der­gang aan hem terug­geven. Hij heeft niets anders om zich mee toe te dekken; het is de beschut­ting van zijn blote lichaam; hij moet erin slapen.' De naas­ten­liefde geldt altijd, ook in de toestand van nu (Ex 22,20): 'Gij moet een vreem­de­ling niet slecht behan­delen en hem het leven niet moei­lijk maken; want ge hebt zelf als vreem­de­ling in Egypte gewoond', waar ge toen ook nog zijt onderdrukt.

Vreem­de­lingen als onze naasten weten is in onze dagen steeds meer een opgave. De wereld is op drift. Armoede en oorlog dwingen de misdeelden op zoek te gaan naar plaatsen waar het leven meer leef­baar is.

Jesus Zelf radi­ca­li­seert de naas­ten­liefde, als gebod in de Joodse Bijbel, nog eens in de Evan­ge­liën. En daarin staan lessen voor een andere actu­a­li­teit -- die van oorlog­voe­ring (Mt 5,43-46): 'Gij hebt gehoord dat er gezegd is: "Gij zult uw naaste beminnen" en uw vijand haten. Maar Ik zeg u: Bemint uw vijanden en bidt voor wie u vervolgen, opdat gij kinderen moogt worden van uw Vader in de hemel, die immers de zon laat opgaan over slechten en goeden […]; want als gij bemint wie u beminnen, wat voor recht op loon hebt gij dan?' Aan de lering uit Levi­ticus (19,18) de naaste te beminnen wordt in dat zelfde vers toege­voegd: 'Neem geen wraak op uw volks­ge­noot en koester geen wrok jegens hem.'

Jesus keurt het wraak nemen geheel af. Het gaat niet alleen om geen wraak jegens de volks­ge­noot maar in het geheel geen wraak nemen jegens geen enkele mens en jegens geen enkel volk.

Beminnen en haten kunnen nooit samen gaan. Haat wijst Gods liefde af. Wraak verne­dert de mens zelf. Indien vergel­ding nodig is, dan past die alleen in proportie en mag nooit ontaarden in onge­brei­delde haat en blind vernie­ti­gende wraak. God is de Gerech­tigde (Ps 11,7): 'Recht­vaardig is Hij, de Heer. Hij heeft de gerech­tig­heid lief. Wie oprecht is, zal Hem aanschouwen.' Laat dat volstaan.

Niet 'oog om oog, tand om tand' maar geen weer­stand bieden aan onrecht, leert Jesus, de naar ons toen­der­tijd neer­ge­daalde Zoon Gods, 'doch als iemand u op de rechter wang slaat, keer hem dan ook de andere toe' (cf. Mt 5,38-39).

Gods lief­des­gebod verdraagt zich niet met haat en wraak, evenmin met afwij­zing van het gebod elkaar te vergeven. In het niet willen vergeven schuilt al mate van afkeer en reden tot haat en wat daaruit nog als wraak zou kunnen voort­komen. Onze opdracht is het altijd te vergeven. Lukt het niet vroeg, dan moet het later kunnen lukken, als de wil daartoe bereid is. Vergeven valt niet samen met vergeten. Verwon­dingen blijven, maar verge­ving maakt de vergever zelf mild en wordt zo balsem voor hart, ziel, verstand . Verge­ving verzacht elk oordeel over de ander, voor wie wij zelf in zwak­heid veelal niet onderdoen.

'Heer, als mijn broeder jegens mij misdoet, hoe dikwijls moet ik hem dan vergeven? Tot zeven maal toe?', vraagt Petrus aan Jesus (Mt 18,21-22). 'Neen, zeg Ik u, niet tot zeven maal toe, maar tot zeventig maal zeven maal.'

Wij zijn aan ons mens zijn, geschapen naar Gods beeld en gelij­kenis, verplicht haat en wraak af te zweren en altijd te vergeven.