JUDAS ISKARIOT

16 V 2021

Tussen Hemel­vaart en Pink­steren  verwachten de elf over gebleven apos­telen samen met Maria en anderen in de boven­zaal van het Laatste Avond­maal de komst van de Heilige Geest.

Daar wordt gewag gemaakt van de gewezen apostel Judas Iska­riot die nu vervangen wordt om het getal van twaalf weer volledig te maken en de spoe­dige zending in de wereld te kunnen vervullen. Het getal twaalf moet weer vol worden naar de twaalf stammen Israëls.

Zowel in de eerste lezing uit de Hande­lingen van de Apos­telen als in het Evan­gelie van Joannes is daarom sprake van Judas in de liturgie van de Zevende Zondag van Pasen (althans in het Jaar B/ het Marcus-Jaar).

'Mannen broe­ders', zo Petrus, 'het Schrift­woord moest in vervul­ling gaan, dat de Heilige Geest door de mond van David tevoren gesproken heeft over Judas die de gids is geworden van hen die Jesus gevangen namen.' (Hnd 1,16)

'Er staat immers geschreven in het Boek der Psalmen […]: "Een ander neme zijn ambt over."' (Hnd 1,20)

'Als dank voor vriend­schap krijg Ik vervol­ging, voor gene­gen­heid haat.' Aldus de Psal­mist (cf. 108,4-8). 'Wie zich als aanklager opstelt, hem geldt de rechts­zaak als vonnis en zelfs zijn gebed wordt zonde. Zijn dagen blijken geteld en een ander krijgt zijn ambt.'

Toen baden de elf met Maria en de anderen daar in de boven­zaal: 'Gij, Heer, Die alle harten kent, wijs aan wie Gij hebt uitver­koren om de plaats in te nemen in dit dienst­werk en in dit Apos­te­l­ambt, waaraan Judas ontrouw werd om heen te gaan naar zijn eigen plaats' (cf. Hnd 1,24-25).

In Zijn afscheids­rede in dezelfde boven­zaal had Jesus op de avond van Zijn over­le­ve­ring door toedoen van Judas Iska­riot -- 'Wat gij te doen hebt, doe dat spoedig' (Jo 13,27) -- tot Zijn Vader, in de eenheid van de Liefde Die de Heilige Geest vere­nigt, gebeden:

'Toen Ik bij Mijn leer­lingen was, bewaarde Ik hen die Gij Mij hebt gegeven. Ik heb over hen gewaakt. Niemand van hen is verloren gegaan -- behalve de man des verderfs; want de Schrift moest vervuld worden'. (Jo 17,12) En wat schrijft het Boek der Psalmen (41,10): 'Hij zelfs, Mijn vriend, Mijn vertrouwde, met wie Ik Mijn brood heb gedeeld, hij hief zijn hiel tegen Mij.' Johannes (13,8) zegt het de Psal­mist na: 'Ik weet wie Ik heb uitge­kozen, maar het Schrift­woord moet vervuld worden: "Die Mijn brood eet, heft zijn hiel tegen Mij op".'

Toen Judas het stuk brood had aange­nomen, dat Jesus hem aanreikte, voer de Duivel in hem en terstond ging hij weg. Het was nacht (cf. Jo 13,26-27.30).

II

Kiest Judas Iska­riot voor de blij­vende duis­ternis uit protest tegen het eeuwige Licht? Of kon hij niet anders, omdat in hem de Schrift vervuld moest worden en hij daarom instru­ment van de duis­ternis moest zijn als hem over­komen lot? Reden waarom juist heden in onze tijd van betrek­ke­lijk­heid van alles de positie van Judas als over­le­ve­raar en verrader door menigeen wordt vrij gepleit. Zou het Judas' lot zijn, was hij dan een willoos instru­ment, een gede­ter­mi­neerd wezen, aan wie elke maak­baar­heid van het eigen leven ontbreekt -- tevens het moderne bijge­loof van de maak­baar­heid van het leven krachtig weersprekend.

Werd Judas een onder­danig instru­ment van de Kwade zonder eigen schuld of was hij dat instru­ment vol eigen over­tui­ging en vandaar wel dege­lijk schuldig?

Hier presen­teert zich het aloude debat dat Erasmus en Luther al eens hadden gevoerd: Heeft de mens een vrije of geen vrije wil?

De vrije wil, omarmd door de theo­logie van de Moeder­kerk,  verklaart het leven meer dan de niet vrije wil. God als Beheerser van het al kan en wil niet anders inzake velerlei slecht­heden en rampen, omdat Hij de mens als Zijn even­beeld (cf. Gn 1,26-27) een wil heeft geschonken die vrij is in de vrij­heid tot de keuze vóór Hem of tegen Hem (Lc 11,23): 'Wie niet met Mij bijeen­brengt, die drijft uiteen.' En juist uiteen­drij­ving verwoordt de kernei­gen­schap van de Diabolos, de Duivel.

Een andere kwestie met betrek­king tot de vrij­heid van de wil is de roeping van elke mens. Luis­tert hij naar die roeping of luis­tert hij niet naar die roeping? De mens is vrij die te volgen of niet te volgen. God wenkt en verleidt ons tot Zijn voer­tuig en wij kunnen Hem volgen. De Duivel wenkt en verleidt ons tot Zijn voer­tuig en het is aan ons hem te behagen als zijn instrument.

Ook al past de door Judas vervulde taak in Gods heils­plan om de Schrift in vervul­ling te doen gaan, dat ontslaat hem nog niet van de eigen verant­woor­de­lijk­heid. 'Niet de Schrift roept de daad op, maar de daad roept de Schrift in herin­ne­ring en wordt vervol­gens als vervul­ling van de Schrift geïn­ter­pre­teerd', zo leert de bondige duiding in een proef­schrift over Judas Iska­riot uit 2001, verde­digd aan de Gere­for­meerde Theo­lo­gi­sche Univer­si­teit van Kampen [Bert Aalbers, 'Judas, één van de Twaalf']:

De over­le­ve­ring van Jesus door Judas roept de voor­zeg­ging in het Boek der Psalmen in het geheugen terug en wordt op grond daarvan uitge­legd als uitge­komen voorspelling.

III

In alle Evan­ge­liën word Judas 'één van de Twaalf' genoemd. In de eerste drie Evan­ge­liën heet Judas Iska­riot 'laatste van de Twaalf'. In alle Evan­ge­liën wordt zijn naam op enigerlei wijze in verbin­ding gebracht met geld. In alle Evan­ge­liën is hij de overleveraar.

De overlevering/ het verraad geschiedt door een kus, althans bij de synop­tici (Matteüs, Marcus en Lucas). De leer­ling kust de Meester, terwijl het geven van de kus in die tijd en cultuur is voor­be­houden aan de Meester, de Rabbi. Kust de leer­ling als eerste de Rabbi, hij stelt zich gelijk aan de Meester, ofschoon hij niet aan hem gelijk is. Hij rebel­leert daarmee tegen het gees­te­lijke gezag. Hetzelfde geldt in zekere zin, wanneer Judas tege­lijk met Jesus bij het Laatste Avond­maal in de schotel doopt -- ten minste bij de synop­tici -- en voorts nog onder de maal­tijd heen­gaat. Dat getuigt niet van ontzag van de leer­ling jegens de meester.

In de 'Commedia' krijgt Judas van Dante Alig­hieri een plaats in de negende kring van de hel in de directe nabij­heid van Lucifer, de vorst van de duivels, die met zijn drie monden doende is Brutus en Cassius, de verra­ders van Julius Caesar, en Judas, de verrader van Jesus, fijn te malen.

'Kijk', zegt Vergi­lius tegen Dante, 'die ziel daar­boven, die het ergste wordt gepij­nigd, dat is Judas Iska­riot. Hij steekt met zijn hoofd naar binnen en met zijn benen naar buiten' (Inferno canto xxxiv 62).

Matteüs (cf. 27,3-10) als enige evan­ge­list verhaalt de verhan­ging door Judas maar ook diens inkeer. Berouwvol ziet de vroe­gere apostel in onschuldig bloed te hebben over­ge­le­verd:  Jesus blijkt geen bedrieger, geen valse profeet, geen valse Messias. En mèt dat verkregen inzicht voltrekt Judas aan zich­zelf het vonnis van de zelfdoding.

Voor wie berouw toont is de redding van de ziel nooit te laat. God blijft barm­hartig. Altijd.