IN SAMENSPRAAK KRACHTIG

9 X 2021

I

in de van oudsher katho­lieke grens­streek tussen Neder­land en België heer­sten eertijds braaf­heid, het volgen van mijn­heer Pastoor als geweten waar het de moraal aanging, eenvoud, volks­ge­loof, onder­linge verbon­den­heid, saamhorigheid.

Dat alles lijkt nu veran­derd: Mijn­heer Pastoor's  betrek­ke­lijke macht van toen is verdwenen en heeft plaats gemaakt voor de macht van de porte­mon­naie, het geld -- zelfs prac­tijken van crimi­neel gedrag die het daglicht niet verdragen.

Zo blijken boven het grens­ge­bied van ons eertijds zo gemoe­de­lijke Brabant donkere wolken met duis­tere krachten zich te hebben samen­ge­pakt. Eens onschul­dige boeren, hun brood verdie­nend in het zweet des aanschijns, zijn somtijds zo genoemde 'pillen-boeren' geworden die zonder goed gevormd geweten nage­noeg gewe­ten­loos meedoen in het spel van drug-fabri­cage en drug-verhan­de­ling. Zij verhuren hun schuren aan lieden die daarin planten verbouwen die mensen verslaafd maken en naar hun onder­gang voeren.

Waar is dat vroe­gere geweten omtrent goed en kwaad, om geza­men­lijke verant­woor­ding, om samen opbouwen en verbe­teren van onze samen­le­ving gebleven?

Waarom zwichten nu boeren in deze omge­ving voor het geld verdienen aan crimi­na­li­teit en het niet meer pal staan voor recht­vaar­dig­heid, eerlijk delen, dienst­baar­heid onder­ling die wars is van macht uitoe­fenen en zich inlaten met ongrijp­baar blij­kende krachten?

De vrees lijkt terecht dat wie eenmaal een duis­tere over­een­komst is aange­gaan verstrikt raakt in een veld van krachten waar de regie elders ligt en chan­tage deel uit maakt van uitoe­fenen van macht.

Meer alge­meen gesproken is het opval­lend dat eens door gods­dienst en opvoe­ding nauw gevormde gewe­tens steeds verder zijn opge­rekt tot de hoogte van een moraal die zich beperkt tot onder­linge afspraken over goed en kwaad, al naar gelang de waan van de week en de mening van de dag.

In het Brabant van mijn jeugd met de toen nog bestaande zand­wegen, de betrek­ke­lijke armoede en het nog bestaande chris­te­lijke geloof met de chris­te­lijke vorming van het geweten in het besef van goed en kwaad, 'mijn en dijn', 'wat gij niet wilt dat u geschiedt, doet dat ook een ander niet' -- toen, ik was een jaar of zestien, las ik een Russi­sche roman. Daarin begaat de hoofd­fi­guur een dubbele moord. De dader van de moord wordt niet ontdekt maar het geweten van de man blijft zo opspelen dat hij zich tenslotte bij de politie aangeeft. Hij wordt veroor­deeld en verbannen naar Siberië. En dan einde­lijk krijgt hij rust, de rust van zijn geweten.

Bestaat zo'n geweten nog? Of weten we daarvan niets meer en is het vroe­gere mede-weten van God, dat het geweten bepaalt, onbe­kend geworden?

Hoe staat het nu met ons geweten in de jaren twintig van de eenen­twin­tigste eeuw?

Op allerlei wijzen is het steeds verder indi­vi­dueel geworden en daarmee tot vrij­heid in bande­loos­heid voort­ge­stuwd. Niet alleen wat betreft het begin en het einde van het leven, maar ook wat de eerlijk­heid aangaat, het bewust zoeken van het goede en het weer­staan aan het kwade -- met de daaraan zich parende afkeer van ontrouw, oneer­lijk­heid, hebzucht, vrek­kig­heid, minach­ting van anderen met het behoud van het louter ik en ik en ik in egoisme.

II

Duis­tere krachten zijn van alle tijden.

Om vat te krijgen op de krachten van de duis­ternis is weet daarvan hulp­middel, zelfs middel die te bestrijden. Dat begint met het inzicht dat duis­tere krachten geen bedenk­sels zijn maar dat zij bestaan -- juist nu door de globa­li­se­ring die eens te meer zijn verbreid en tevens verstren­geld met van oorsprong krachten die het dag licht wel  verdragen. Derge­lijke bestaande krachten zijn onover­zien­baar, chaos bren­gend, onze­ker­heid bevor­de­rend en het eigen geweten, voor zover dat nog bestaat, ontken­nend in de ophef­fing van dat geweten.

Het geweten behoort niet meer te bestaan, zo maakt de ene de andere wijs. Maar het geweten bestaat, niet minder dan nega­tieve en posi­tieve krachten.

Hoe niet­temin machten, die de duis­tere krachten teweeg brengen, het hoofd te bieden?

Waarom slaan we de Bijbel niet eens op -- dat bijna vergeten, voor velen voor­bije boek uit het verleden -- nog niet zo bij de tijd als wij nu zijn. Zo althans de rede­ne­ring die verstandig lijkt maar feite­lijk druipt van hoog­moed en arrogantie.

Moeten wij ons derge­lijke nega­tieve en dus duis­tere machten laten welge­vallen in mach­te­loos­heid? Dat is vanzelf­spre­kend opperste onzin.

De Bijbel geldt niet alleen voor gelo­vigen als geopen­baarde waar­heid -- indien althans juist geïn­ter­pre­teerd en niet naar de letter maar naar de geest begrepen -- maar de Schrift is tevens een boekerij van wijs­heden voor iedereen.

Dit betreft reeds de Tien Geboden in de Joodse Bijbel. En wat leert Jezus in het Nieuwe Testa­ment over de macht van het kwaad? 'De poorten van de hel (van het kwaad)  zullen de Kerk (de chris­ten­heid en alle andere mensen van goede wil) niet over­wel­digen.' (Cf. Mt 16,18) Ten slotte zal het goede het kwade over­winnen. De slotsom is niet de duis­ternis -- naar het chris­te­lijke beeld geper­so­ni­fi­ëerd in de Duivel, de prins van de wereld -- maar de over­win­ning van het licht dat verwijst naar het eeuwige licht in God.

Niet zo maar bidden wij chris­tenen dage­lijks aan het slot van het Onze Vader (Mt 6,13): 'Behoed ons voor het kwaad.' Voor onze strijd tegen het kwaad vragen wij Gods hulp, opdat wij ons daar­tegen blij­vend kunnen verzetten.

Wij alle­maal zijn zwakke mensen die de aantrek­kings­kracht van geld, drank, drugs en wat dies meer zij kennen. Het is de volhar­ding van de weer­stand daar­tegen die wij wel alleen maar toch veel beter in geza­men­lijk­heid kunnen bieden. Samen werken en samen bidden in vertrouwen op God en in onder­ling vertrouwen maakt ons in weerwil van onze persoon­lijke zwak­heid samen sterk. In de bunde­ling van onze zwakten staan we even­goed sterk. Keiharde weer­stand getuigt van dapper­heid en van fier­heid en van lef. Dat ontgaat de tegen­stander niet en bemoe­digt hen die soms al jaren tegen de drugs­cri­mi­na­li­teit strijden.

Deze bemoe­di­ging evenwel is niet voldoende. Het gaat ook erom de jongeren te onder­richten over het eigen geweten om dat nader te vormen in goed en kwaad en hen te behoeden voor de verlei­dingen van geld, drank en drugs. Juist zij worden geworven en geron­seld door crimi­nele orga­ni­sa­ties om tegen beta­ling of tegen drugs klussen op te knappen van mererlei aard, zelfs het uit de weg ruimen, vermoorden, van een persoon.

Ten goede past het hier te wijzen op de moed van de 'Moedige Moeders' die zich sinds 2012 hebben vere­nigd in de over­koe­pe­lende stich­ting van die naam om elkaar lande­lijk te helpen en te steunen -- niet alleen in deze grens­streek. De moeder­lijke bezorgd­heid heeft betrek­king op de gees­te­lijke gezond­heid van kinderen en jongeren onder het motto dat drugs de vijand is van de toekomst en dus van de hoop. Door het drugs­ge­bruik te bestrijden, strijden de 'Moedige Moeders' samen voor de toekomst van de eigen kinderen en die van anderen.

Ook in de drugs­we­reld zoals elders gaat het om vraag en aanbod.  Maken we van het aanbod geen gebruik meer, dan moet het aanbod ook verminderen.

Hier gaat het om zelf­be­heer­sing en volhar­ding in discipline.

Gewen­ning en versla­ving slaan sneller toe bij verve­ling, werke­loos­heid, geen inzicht in de zin van het leven. Maar verdo­ving zal alleen meer verdo­ving geven. Daarom verdienen juist de jongere gene­ra­ties uitzicht op een beter leven door verrij­king die verder reikt dan mate­riële rijkdom.

Het leven heeft zin en een zinvol leven leeft van idealen op wat voor terrein ook.  Alleen idealen zullen de wereld beter maken.

III

De huidige maat­schappij lijkt meer dan ooit verhard. En de verhar­ding geven wij door aan ons nageslacht.

Laten we proberen eraan bij te dragen verhar­ding om te buigen naar verzach­ting, bekom­mernis om elkaar, bescher­ming van de meest zwakken onder ons.

In een samen­le­ving, waar het brutale recht van de sterkste  -- meer nog in crimi­neel opzicht -- regel dreigt te worden, is de tijd aange­broken macht slechts te waar­deren, wanneer macht dienst bete­kent. Heersen immers is louter dienen.

Ook al zijn wij zwak, wij kunnen in samen­spraak krachtig worden. Zelfs verliezen kan winnen inluiden door in door­tas­tende krach­tig­heid voor­lopig het verliezen voor lief te nemen om slechte macht­heb­bers te weer­staan vanuit inner­lijke kracht die gees­te­lijk is. Dat is krach­tig­heid in volhar­ding die alleen het alge­meen goede in een maat­schappij zoekt te bevorderen.

Dit nood­za­ke­lijke omke­rings­proces begint met  eerlijk­heid tegen­over ons zelf, met het telkens weer wegen van het persoon­lijke geweten, met benul dus van goed en kwaad en afwe­ging van hetgeen de samen­le­ving vooruit helpt of hetgeen de maat­schappij verder ontwricht.

Waarom zouden we gewe­ten­loos willen handelen alsof God niet bestaat?

Troost­rijker is het omge­keerd aan te nemen dat God juist wèl bestaat.

We zwichten dus niet voor chan­tages en bedrei­gingen. We wijzen mach­te­loos­heid en moede­loos­heid af ten gunste van krach­tig­heid en dapperheid.

Het geloof in het goede dat het kwade op den duur over­wint vergroot de moed en schenkt het vertrouwen in God en elkaar om vast te staan voor de onver­woest­baar­heid van de hoop die in ons leeft en van de liefde waar­voor het de moeite waard is te leven. Op die wijze paart ons bidden zich aan ons geloof, onze hoop, onze liefde die onder­ling troost geeft en onschuld in elkaar terug­roept om de wereld niet te laten afzakken in het geweld van schuld en versla­ving maar op te tillen naar vrede bemin­nende samenlevingen.

[lezing, gehouden in de kerk Petrus' Banden te Berg­eijk op 8 X 2021 in het kader van de crimi­na­li­teits­be­strij­ding in de grens­streek van Neder­land en Vlaanderen]