HUUB OOSTERHUIS

15 IV 2023

De naam van de lied-dichter, nader­hand bijge­naamd de Paus van Amsterdam, Huub Ooster­huis, werd mij bekend in 1960, toen ik -- na een uitstap naar een Brabants semi­narie -- als leer­ling terug­keerde aan het Amster­damse Ignatiuscollege.

Pater Jan van Kils­donk was juist studen­ten­pastor geworden en pater Bernard Huij­bers, de leraar muziek, diri­geerde ons koor­zan­gers niet alleen meer Grego­ri­aans en andere tradi­ti­o­nele Kerk­lie­deren maar ook eigen compo­si­ties op tekst van zijn jonge mede­broeder Huub Ooster­huis. Dat was niet tot ons genoegen, herinner ik mij. Het Grego­ri­aans vermin­deren en zelfs opgeven voor hetwelk mij voor­kwam als eigen­tijdse liedjes? Ik geef toe -- dat was weinig eerbiedig jegens de boven ons gestelde Jezu­ïeten. En de liedjes bleken liederen, waarvan menig tekst inmid­dels gene­ra­ties vertroos­ting heeft gebracht.

De met Pasen (9 IV 2023) gestorven lied-dichter zal in die hoeda­nig­heid herin­nerd blijven -- zowel in Neder­land als in Vlaan­deren als in Duits­land. God hebbe zijn ziel. Huub ruste in Zijn vrede tot in eeuwigheid.

I

De jaren zestig, achteraf het eenvou­digst te duiden als ramp-jaren, begonnen toen. Op een zondag na de Hoogmis werd in de prach­tige kapel een tafel opge­steld waar­achter pater Van Kils­donk verscheen in een grijze dracht ten over­staan van enige mede­gel­o­vigen, waar­schijn­lijk studenten van de door de pater opge­richte Studenten-Ekklesia, waarvan in 1965 ook Huub Ooster­huis deel zou uitmaken. Wij mochten toen in de kapel niet achter­blijven om te kijken wat daar zou gebeuren, maar de pater had wel verba­zing gewekt. Van Kils­donk droeg de Mis immers steeds als in bijna extase op, daarbij Christus op het kruis drin­gend aankij­kend in verrukte houding.

In die jaren moet hij rebel zijn geworden en Ooster­huis met hem, te meer nog toen terstond het Tweede Vati­caans Concilie (1962-1965) in Neder­land op radi­caal eigen wijze in rich­ting van het protes­tan­tisme werd uitge­legd en prompt na vier­hon­derd jaren in 1966 de tweede beel­den­storm ople­verde, zij het dit keer van katho­lieke zijde.

Huub Ooster­huis met zijn bruid Jose­fien Melief haalde in 1969 de omslag van Paris Match, toen hij als priester-Jezuïet zonder toestem­ming van het gezag met haar in het (burger­lijke) huwe­lijk trad, hetwelk bij hem uitsto­ting uit de orde (de Societas Iesu)  te weeg bracht en schor­sing  als priester.

Dat was evenwel nog maar het begin van de rebellie. De Studenten-Ekklesia plaatste zich buiten de kerke­lijke verant­woor­de­lijk­heid, verliet de kapel van het Igna­ti­us­col­lege en betrok de houten kerk aan het Amstel­veld. Ik ben daar wel eens gaan kijken. Schok­kend vond ik daar Eric Jurgens in burger­mans­kle­ding aan te treffen, de ciborie in de hand en daaruit hosties uitrei­kend. Jan van Kils­donk volgde zijn vroe­gere mede­broeder in onge­hoor­zaam­heid maar bleef wel lid van de orde. Een nieuwe protes­tante groe­pe­ring was ontstaan met sekta­ri­sche trekken. Maar zulks laat waar­de­ring voor Ooster­huis' liederen onverlet, al ben ik zelf altijd liever bij het Grego­ri­aans gebleven.

Het is uit die tijd dat de Neder­landse Kerk werd gege­seld door pola­ri­satie en in meer tradio­nele kringen werd verzucht: 'Heer, maak van Uw huis geen Oosterhuis.'

II

In het media-circuit kwamen we elkaar wel eens tegen. Huub Ooster­huis kwam naar mijn eerste Heilige Mis in de kathe­drale basi­liek van Sint Jan, evenals Jan van Kils­donk, en nam het voor mij in de NRC op, toen ik wegens een zo genaamde vorm­fout van benoe­ming de Amster­damse Krijt­berg van de Jezu­ïten in 1996 als priester-assis­tent moest verlaten.

We waren het over veel oneens, maar met Huub van gedachten wisselen was altijd in vrede; hij bleef steeds spor­tief. Dat was bij Van Kils­donk geheel omge­keerd. Toen ik in 1985 alsnog besloot mij bij de bisschop aan te melden voor de pries­ter­wij­ding, was elke harte­lijk­heid van de pater voorbij en gevoelde ik mij door hem als afval­lige (van zijn inzichten) afge­han­deld. Zo reageerde niet Ooster­huis, hele­maal niet. Hij onthield zich van oordeel en bleef welwillend.

Twee keer hebben we in het open­baar de geloofs­de­gens gekruist -- de eerste keer op 14 september 1993 in zijn eigen Rode Hoed onder leiding van de hoofd­re­dac­teur van Trouw, de tweede keer in mijn tweede RKK-serie Eeuwigh gaat voor Oogen­blick op 2 januari 2014. Het eerste gesprek was wat gemoe­de­lijker dan het tweede, omdat ik daarin voor de tele­visie hem ook ondervroeg.

Beide publieke ontmoe­tingen hebben mijn inzicht vergroot en beide zijn terug te voeren tot een enkel onderwerp.

In De Rode Hoed beweerde Ooster­huis met stel­lig­heid dat het Tweede Vati­caans Concilie een breuk in de Kerk had beduid, maar ik kon mij dat hele­maal niet voor­stellen. Een volgend concilie kan dan wel andere accenten zetten dan een vorig maar zal het nooit tegen­spreken. Indien de Heilige Geest aanwezig is bij een concilie zoals bij een conclaaf, dan is het uitge­sloten dat derge­lijke verga­de­ringen een breuk in de Traditie zouden kunnen veroor­zaken. Dat was toen mijner­zijds meer intu­ïtie dan wijs­heid. Ik was nog niet wat gegroeid in de leer­school van Joseph Ratzinger met diens herme­neu­tiek van de conti­nu­ï­teit. Dat neemt ook achteraf niet weg dat ons debat wezen­lijk was en is tot de dag van vandaag. Huub Ooster­huis verte­gen­woor­digde toen een stro­ming binnen de Kerk die tot heden en waar­schijn­lijk ook in de toekomst voort­duurt. Paus Fran­ciscus lijkt daarbij het aarze­lend voorbeeld.

In het tele­vi­sie­ge­sprek legde ik Ooster­huis zijn agres­sieve afwij­zing van de trans­sub­stantie voor -- de werke­lijke tegen­woor­dig­heid van Christus onder de gedaante van brood en van wijn, terwijl de uiter­lijke kenmerken (acci­denten) gewoon brood en wijn blijven. Hij leerde mij toen, dat klaar­blij­ke­lijk de katho­lieken geneigd zijn de gemeen­schap met Christus te beperken tot Zijn lichaam en Zijn bloed onder de beide gedaanten, terwijl dat delen van brood en beker veeleer uiting behoort te zijn van de ene gemeen­schap, het ene lichaam van Christus waarvan Hij hoofd en wij leden zijn.

Het was toen, in 2014, dat hij lang nableef, toen de opname voorbij was. Er was iets treu­rigs en weer­loos in hem gevaren.

Ik probeerde hem wat op te monteren en vertelde hem dat wij in onze Duits­ta­lige kerk in Rome, Santa Maria dell'Anima, soms liederen van hem in verta­ling zingen, opge­nomen als die zijn in de jongste uitgave van Gottes Lob uit 2013 -- vijf in de Duitse, acht in de Oostenrijkse.

Hij bleef pein­zend -- nage­noeg zonder te spreken. Ik kan alleen gissen wat daar en toen door hem heen is gegaan. Wellicht een mate van nostalgie, een terug­keer naar Christus' Kerk die mense­lij­ker­wijze voor hem leek afge­sneden, zo niet voor God dan wel -- in de taal van Huub -- de Eeuwige.

De dood van Huub Ooster­huis markeert het laatste einde van een strij­dend tijd­perk van verlie­zers. Zijn ekklesia zal op den duur geheel verdwijnen, maar de liederen van deze eertijds rebelse, steeds gedreven en in toene­mende mate maat­schappij-kriti­sche dichter blijven voor­alsnog  totdat moge­lijk volgende dich­ters het bidden opnieuw en anders zullen verwoorden.

'Gerech­tig­heid is aanbid­ding' zou zijn motto kunnen heten in zijn eigen wijze met God te verkeren.