Antoine Bodar - HUGO VAN DER GOES

HUGO VAN DER GOES

16 XII 2022

I

Terug in Brugge, de stad die haar Middel­eeuwse aanblik heeft bewaard en in de vijf­tiende eeuw op haar hoog­te­punt van welvaart en artis­ti­ci­teit was. Het blijft een mate van thuis komen juist in het jaar­ge­tijde van de Advent -- niet alleen om de herbe­le­ving van Huizinga's 'Herfsttij' maar ook om Margu­e­rite Yourcenar's roman 'Het herme­tisch zwart' (l'Oeuvre au noir), 'Het dode Brugge' (Bruges-la-Morte) van Georges Roden­bach en natuur­lijk de poëzie van Guido Gezelle:

't Is wonder hoe de Brug­sche stad
bijna heel 't Heilig Land bevat:
hier heet een kerk Jerusalem,
of Naza­reth of Bethlehem,
Betha­niën ligt niet ver van daar,
Sarepta ziet men nog voorwaar,
en Sion, met zijn oud convent,
was eertijds heel de stad bekend.

Daar in deze eertijdse Leie-stad, in het Sint Jans­hos­pi­taal, is momen­teel een tentoon­stel­ling inge­richt naar aanlei­ding van de restau­ratie van één enkel paneel van Hugo van der Goes. Samen met Hans Memling, Gerard David en ook Justus van Gent behoort hij tot de derde gene­ratie van de 'Vlaamse Primi­tieven', de beroemde schil­ders van toen in de Bour­gon­di­sche Nederlanden.

In 1467 wordt Hugo van der Goes vrij­meester in het Sint Lucas­gilde te Gent, krijgt zowel opdrachten van de stad als van het Bour­gon­di­sche hof, leeft in aanzien maar trekt zich rond 1476 als leke­broeder terug in het Roode Klooster in het Zoni­ën­woud nabij Brussel waar hij blijft schil­deren en is gestorven in 1482 of 1483. Van dat klooster rest nog weinig maar het bos met de hoge beuken roept de tijd van toen terug.

Mede­broeder Gaspar Ofhuys schrijft in de jaren 1509-1513 een kroniek over de geschie­denis van het Roode Klooster en weidt daarin uit over zijn bekende broeder/schilder. Die kroniek is in 1863 heront­dekt door Alphonse Wauters, archi­varis van de stad Brussel. Diens neef, de schilder Emile Wauters, vervaar­digt op grond daarvan in 1872 het doek 'Hugo van der Goes in het Roode Klooster'. Het schil­derij toont te rechter zijde in een zetel de verwil­derd kijkende Hugo, terwijl te linker zijde onder bege­lei­ding enige koor­knapen muziek ten gehore brengen -- klaar­blij­ke­lijk om rust te brengen in het gekwelde gemoed van de meester.

Ofhuys' kroniek beïn­vloedt het kijken naar het werk van Van der Goes -- stellig naar het late of laatste werk, moge­lijk geschil­derd in het klooster en nu geres­tau­reerd en getoond in het Sint Jans­hos­pi­taal. Het gaat om de 'Dood van Maria'.

II

Het over­ge­le­verde oeuvre van Hugo is gering maar vermaard. Het kenmerkt zich binnen de groep van de 'Primi­tieven' door monu­men­ta­li­teit van figuren, door hyper­re­a­lisme van weer­ge­geven personen met grote werk­handen en gegroefde gezichten, wilde baarden en open gesperde ogen, door verfijnde uitdruk­king van mate­riaal, door onder­linge afstem­ming van kleuren en door gebruik van balda­kijn of voor­hangsel om een ruimte te bepalen.

Van der Goes is als ambachtsman kunste­naar. Naast portret­tist is hij vervaar­diger van altaar­stukken, waarvan drie (afge­zien van de 'Dood van Maria') het meest befaamd zijn.

Aller­eerst het kolos­sale Porti­nari-drie­luik met de 'Aanbid­ding door de herders', omstreeks 1473 besteld door Tomasso Porti­nari, de Medici-bankier in Brugge, en tien jaar later verscheept naar Florence, waar het nu te zien is in de Galleria degli Uffizi (en al jaren wacht op restau­ratie). En verder het altaar­stuk met de 'Aanbid­ding door de wijzen' uit omstreeks 1470 en het altaar­stuk met de 'Aanbid­ding door de herders' uit circa 1480 -- beide nu tentoon­ge­steld in de Gemäl­de­ga­lerie van Berlijn. Qua manier van uitbeel­ding wordt het tweede paneel (met de herders dus) in verbin­ding gebracht met de 'Dood van Maria'.

III

Ofhuys' kroniek gewaagt van een terug­reis eens van Hugo van der Goes naar het Roode Klooster, toen hij in de nacht 'een vrese­lijke verbeel­dings­ziekte' ten deel viel. 'Daar­door ook wilde hij zich­zelf licha­me­lijk letsel toebrengen met dode­lijk gevolg, ware hem dat niet met geweld belet geworden met de hulp van de omstaanders.'

Twee vragen dienen zich door deze vermel­ding aan: Was deze gees­tes­ge­steld­heid van voor­bij­gaande aard of bleek hieruit dat Hugo een gees­tes­zieke of ten minste een droef­geestig, depres­sief, melan­cho­liek of alleen kwets­baar persoon was die steeds moest nadenken over eigen zondig­heid en de dood die altijd midden in het leven blijft?

Indien -- ten tweede -- de 'vrese­lijke verbeel­dings­ziekte' de Vlaamse meester is gaan aankleven, schuilt daarin dan tevens een reden dat hij in het klooster was getreden?

Het betreft niet te beant­woorden vragen die gissingen onder geleerden opleveren.

IV

Hugo's 'Dood van Maria' toont het ontslapen van de Moeder Gods en daarmee in enen het oog in oog staan met het sterven van ons allen -- over­we­ging omtrent onher­roe­pe­lijke eindig­heid van het tijde­lijke leven, medi­te­ring over loslaten en afscheid nemen en verbeel­ding van hoop op het eeuwige leven.

We kijken recht op het bed van Maria dat over­dwars, diago­naal naar links, in een beperkte ruimte is geplaatst. Zij ligt daar met gebroken ogen, in haar blauwe kleed met blanke sluier, even wit als haar gelaat en het kussen onder haar hoofd.

Rond haar sterfbed de twaalf apos­telen in verschil­lende houdingen, met indi­vi­duele gebaren, met portret­ach­tige koppen, op vier na alle verzonken in eigen verdriet. Twee van hen kijken ons aan. Twee andere zijn doende: Petrus in albe met stola reikt de bran­dende kaars , teken van leven, over aan een mede­broeder om die te doven.

Maria is immers dood. Dat denken zij althans. Voor hen klaar­blij­ke­lijk verborgen verschijnt boven de ontslapen moeder van Jesus haar Zoon Christus Zelf. Zijn kleed wordt aan weers­zijden opge­houden door twee engelen. Hij toont de wonden-tekenen in Zijn handen. Hij komt de ziel van Maria ophalen om haar weldra samen met haar lichaam geheel in de hemel op te nemen. Die troost wordt de apos­telen nu nog onthouden. Vandaar hun droeve gezichten. Hun smart wordt door ons schouwen en beschouwen van het gebeuren rond het doodsbed ook onze smart. Uitdruk­kingen in hun ogen doen vermoeden dat zij gek (!) zijn geworden van verdriet.

Het ster­vens­ta­fe­reel is niet ontleend aan de Bijbel maar aan de Legenda aurea (Gulden legenden) uit de dertiende eeuw, verza­meld door Jacobus de Vora­gine (waar­om­trent later eens nader):

De engel Gabriel heeft Maria niet alleen eertijds de geboorte van haar Zoon Jesus aange­kon­digd, maar nu ook de dood van haar zelf. Gabriel verwit­tigt Maria's aanstaande sterven ook aan de apos­telen; op wonder­bare wijze althans worden zij naar haar sterfbed geleid. En Jesus verschijnt daar in haar kamer en neemt Maria's ziel alvast mee naar de hemel, de woon­stede waar­heen Hij is teruggekeerd.

V

Legenden dienen niet voor te bewijzen feiten, zij helpen de waar­heid te begrijpen, zich over te geven aan het geloof en van de hoop op Gods gerech­tig­heid en barm­har­tig­heid te leven en zo het tranendal van het mense­lijke bestaan uit te houden in zowel cordaat zekere als in twij­fe­lende verwach­ting van Christus' weder­komst, wanneer het zo ver mag zijn.

Maar de tweede komst kan nog wachten. Niet slechts omdat we elkaar jaar met Kerstmis de eerste komst van Christus nog herdenken en tegen­woordig stellen, maar even­zeer omdat Hij ons uitno­digt elke maand december -- en eigen­lijk alle maanden van het jaar -- Hem te verwachten in ons hart, opdat Hij daarin telkens opnieuw geboren wordt.

Zalig Kerstmis een een vrede-rijk 2023 voor de gehele wereld.