HOOP WORDT NIET BESCHAAMD

18 X 2024

I

Spes non confundat (Rom 5,5) is de openingszin van de pause­lijke bul wegens het Heilige Jaar 2025 dat met de Kerst­nacht 2024 aanvangt en wordt besloten op het hoog­feest van Drie­ko­ningen 2026. Het motto is: 'Pelgrims van de hoop'.

'De hoop stelt niet teleur; want Gods liefde is in ons hart uitge­stort door de Heilige Geest Die ons is geschonken.' (Rom 5,5) Gerecht­vaar­digd door het geloof leven we in vrede met God , krijgen we toegang tot de genade, ontvangen we de hoop; onze beproe­vingen leiden tot volhar­ding en stand­vas­tig­heid op haar beurt versterkt weer de hoop. Aldus de bemoe­di­ging van Paulus aan de Romeinen (cf. 5,1-4).

De hoop is het anker van het heil waaraan wij ons vast­klampen. 'De hoop is het veilige en vaste anker van onze ziel.' (Heb 6,19)

De hoop voert ons terstond naar het hoog­feest van de hoop. Dat is Pasen, wanneer Jesus de Christus door de Vader uit de dood wordt opge­wekt en niet meer sterft maar het heiligdom van de hemel als onze voor­loper binnen­gaat en de poort daartoe voor ons opent (cf. Heb 6,20;9,12).

Hoop ontstaat in geloof maar is veran­kerd in liefde. De drie deugden behoren bijeen maar vinden veran­ke­ring en bekro­ning in de liefde. Liefde immers is de grootste van de drie godde­lijke deugden (1 Kor 13,13). Geza­men­lijk worden zij geschraagd door andere deugden zoals matig­heid en moed, voor­zich­tig­heid en gerech­tig­heid. Het vervullen van derge­lijke (deugden) bevor­deren al dienst­baar­heid jegens elkaar en geven al zin aan ons leven. Waarom? Omdat elke deugd zich richt op de ander en niet op zich­zelf. Aan anderen denken leidt van onszelf af en vergroot de verant­woor­de­lijk­heid in overleg met elkaar de samen­le­ving op te bouwen. In soli­da­ri­teit met de ander verdwijnt het gevoel van eigen zinloos­heid -- een veel voor­ko­mend verschijnsel in onze tijd. Zo worden voor chris­tenen deze cardi­nale deugden al opmaat naar de godde­lijke, waarvan de hoop naar verluidt als laatste zou kunnen uitdoven volgens het gevleu­gelde gezegde: 'Hoop doet leven.'

Sommigen zal dit tot nu gezegde te afstan­de­lijk, te abstract in de oren klinken. Meer toegan­ke­lijk, meer prac­tisch klinkt de oproep tot saam­ho­rig­heid, inter­men­se­lijk contact op vermeend ouder­wetse wijze -- aan de hand van werken van barm­har­tig­heid, in de verlichte wijs­heid van de Middel­eeuwen reeds gemeen­goed -- hoogst actueel voor onze tijd als volgt:

Bent u prac­tisch inge­steld, dan geldt aan de hand van Matteüs (cf. 25,35-37):

Spijs honge­rigen, laaf dorstigen, kleedt naakten, berg vreem­de­lingen, verzorg zieken, bezoek gevan­genen, begraaf doden.

Bent u wat minder prac­tisch, maar wilt u wel mede gestalte geven aan de hoop die in ons aller toch altijd meer of minder blijft steken (cf. 1 Pe 3,15):

Geef onder­richt, schaf raad, breng troost, wijs terecht, wees verdraag­zaam, blijf vergeven, stort gebeden.

Handelen wij zo, de hoop blijft levend, de wereld wordt beter en wij worden niet minder.

Gebrek aan hoop is veelal gebrek aan saam­ho­rig­heid, gebrek aan verant­woor­de­lijk­heid, gebrek aan bekom­mernis. En dat omzien naar de ander bete­kent heden eens te meer de zorg voor de schep­ping, het grote boek dat God naast de Schrift aan ons, Zijn schep­selen schenkt (cf. Fran­ciscus, ency­cliek Laudato si 24 V 2015). Zo houden we 'ons gemee­s­chap­pe­lijke huis' in stand en kunnen het ontwik­kelen, opdat onze kinderen ook blijven leven van de hoop en van de verzor­gend en voort­zet­tende ontgin­ning van de aarde. De enige les in dit alles is even eenvoudig als duide­lijk: De mens is een sociaal wezen (Rom 14,7): 'Niemand van ons leeft voor zich­zelf alleen, niemand sterft voor zich­zelf alleen.' En voor sommigen van ons, die God nog intel­li­genter vinden dan onszelf en Zijn onein­dige groot­heid kunnen verdragen (Rom 14,8): 'Zo lang wij leven, leven we voor de Heer. Sterven wij, dan sterven we voor de Heer. Of we leven of sterven, Hem behoren wij toe.'

Hoop gedijt in volhar­ding. In volhar­ding verkrijgen we kracht die troost brengt en moed verschaft (cf. Rom 15,5). Wie in vrede leeft met zich­zelf en met de ander, die wordt voor iedereen teken van hoop. Hij sticht tevens vrede en wordt zo kind van God genoemd (cf. Mt 5,9).

De hoop vormt samen met het geloof en de liefde het drie­luik van de godde­lijke deugden die de kern van het chris­te­lijke leven tot uitdruk­king brengen. Binnen de dyna­miek van deze drie is het de hoop die de rich­ting en het doel van het geloofs­leven bepaalt. Daarom schrijft Paulus (Rom 12,12): 'Laat de hoop u blij maken, houdt stand in de verdruk­king, volhardt in het gebed.' En (Rom 15,13): 'Moge de God van de hoop u vervullen met alle vreugde en vrede in het geloven, zodat gij over­vloeit van hoop door de kracht van de Heilige Geest.' Aldus leggen we aanne­me­lijk getui­genis af van het geloof en de liefde die bezit van ons hart hebben genomen. Zo zijn we tevens in staat een glim­lach, een gebaar, een blik, een oor, een dienst aan een ander te schenken, ons ervan bewust dat derge­lijke vormen van attentie tot vrucht­baar zaad van de hoop kunnen leiden over de dood heen naar het eeuwige leven. De gestorven en opge­stane Heer Jesus Christus immers is de kern van ons geloof. (Cf. Spes non confundit 18)

II

Wij worden uitge­no­digd voor het Heilige Jaar 2025 'pelgrims van de hoop' te zijn.

Pelgrims evenwel zijn wij ons leven lang. En zwer­vers even­eens. Maar de pelgrim onder­scheidt zich van de zwerver in het gegeven dat hij een doel heeft. Ook hij blijft onderweg, maar die weg is Christus Zelf -- 'de weg, de waar­heid en het leven' (Jo 14,6).

De Frie­zen­kerk nabij het graf van Petrus ontvangt gere­geld pelgrims niet alleen chris­tenen maar ook tame­lijk of geheel gese­cu­la­ri­seerden. Aan het slot van de zondagse eredienst vertellen zij op uitno­di­ging wat de pelgrims­tocht te voet of met de fiets hun heeft gebracht. Bijna nooit spreken zij dan over het doel -- de graven van Petrus en Paulus of ten minste het Petrus­plein met de opvolger van Petrus. Veeleer gaat het hun klaar­blij­ke­lijk over het samen of alleen onderweg zijn: de verkwik­king van het verzetten der zinnen, de beschou­wing over verleden en toekom­stig leven, de natuur, de stilte, de ontmoe­tingen, de saam­ho­rig­heid met andere pelgrims. Allen delen uithou­dings­ver­mogen en dapper­heid de tocht voort te zetten totdat Rome tot op het Sint Pieters­plein is bereikt. Nooit is het verslag zake­lijk, bijna altijd tonen zich even de ontroe­ring en de vreugde de goede strijd te hebben gestreden en de eind­streep te hebben gehaald (cf. 2 Tim 4,7). Wat deze pelgrims vermoe­de­lijk bindt is hun zoeken naar zin en rust en vrede, voor­aleer de vrede des harten -- minder concreet gericht op het doel Rome, uitzon­de­ringen daar gelaten.

Pelgri­meren naar Rome in het Jubel­jaar heeft een eigen karakter, een extra dimensie.

In de Kerk heeft paus Boni­fa­tius VIII het Heilige Jaar, het Jubel­jaar inge­steld en dat (voor het eerst dus) gevierd in het jaar 1300. Bedoe­ling was het elke honderd jaar uit te roepen enigs­zins naar voor­schrift van het boek Levi­ticus (25,8-10), waarin elke vijftig jaar wordt gelast: 'Na verloop van zeven sabbat­jaren, zeven maal zeven jaar, tesamen nege­n­en­veertig jaar, moet gij op de dag van verzoe­ning , de tiende dag van de zevende maand, luid de bazuin laten klinken. In heel uw land moet gij de bazuin laten schallen. Dat vijf­tigste jaar moet een Heilig Jaar voor u zijn.'

Het Heilige Jaar, zoals ook nu in 2025, het jaar van verzoe­ning en verbroe­de­ring, van onder­linge verge­ving en godde­lijke kwijtschelding.

In het jaar 1475 vervol­gens heeft paus Sixtus IV het regu­liere Jubel­jaar voor elke vijf­en­twintig jaar, zoals nu nog steeds, beslist. de evan­ge­list Lucas (4,18-19) laat Jesus aan het woord Die spreekt over een Gena­de­jaar, daarmee naar het Jubel­jaar bij Jesaja (61,1-2) verwij­zend: 'De Geest des Heren is over Mij gekomen, omdat Hij Mij gezalfd heeft. Hij heeft Mij gezonden om aan armen de Blijde Bood­schap te brengen, aan gevan­genen hun vrij­la­ting bekend te maken en aan blinden dat zij zullen zien, om verdrukten te laten gaan in vrij­heid, om een Gena­de­jaar van de Heer af te kondigen.'

Elk Jubel­jaar wordt sinds 1500 aan het begin de Heilige Poort geopend en aan het einde gesloten. Dat betreft de poorten van de vier aarts­ba­si­lieken in Rome en nu in 2025 ook de extra poort aan de Romeinse gevan­genis om bij de armen daar de hoop tot vrij­la­ting te bevor­deren. Ook locale kathe­dralen in de Wereld­kerk is het gegund daaraan de Heilige Poort te openen en metter­tijd te sluiten -- vooral bedoeld voor pelgrims die niet naar Rome kunnen reizen.

De Heilige Poort (Porta Sancta) verwijst naar Jesus en symbo­li­seert Christus Die Zich­zelf zo als herder noemt in het Evan­gelie van Joannes 10,7.9.11): 'Ik ben de poort van de schapen.' 'Ik ben de poort. Als iemand door Mij binnen­gaat, zal hij worden gered; hij zal in en uit gaan en weide vinden.' 'Ik ben de goede herder. De goede herder geeft zijn leven voor zijn schapen.'

En wat wordt verwacht van de pelgrims die door een Heilige Poort de kerk betreden?

Verwacht wordt dat de pelgrims bij de over­schrij­ding van de drempel daar in het bede­huis de Eucha­ristie zullen meevieren na eerst te hebben gebiecht en verder voor de inten­ties van de opvolger van Petrus zullen bidden.

En wat levert dat op? De Moeder­kerk veran­dert in dezen weinig -- een volle aflaat. Tot gerust­stel­ling van scep­ti­sche katho­lieken en nog scep­ti­scher protes­tanten zij vermeld dat in 1567 paus Pius V elke handel in aflaten op straffe van excom­mu­ni­catie heeft verboden en dat paus Paulus VI in 1967 het geheel van de aflaten nog eens bij de tijd heeft gebracht.

En wat is dan een aflaat en een volle aflaat?

Een aflaat en het sacra­ment van de Biecht behoren ten nauwste samen. Een persoon heeft berouw over zijn zonden, hij belijdt die bij een priester en ontvangt van hem in Christus' plaats verge­ving. Daarmee zijn de zonden vergeven, maar niet de zonden­straffen. Hier komt de aflaat te pas. De aflaat is de kwijt­schel­ding van de tijde­lijke straffen ten over­staan van God. En wie van een aflaat afziet? Die moet op andere wijze zijn straffen onder­gaan -- bij voor­beeld door boete te doen, de werken van barm­har­tig­heid te bedrijven, onrecht met over­gave te verdragen en zo verder. Waarom wordt hier gewag gemaakt van 'tijde­lijke straffen', zijn er dan nog andere straffen? Ja, dat zijn eeuwige straffen. Die hebben van doen met de hel, de eeuwige verwij­de­ring van God.

Zoals de Kerk de sacra­menten verstrekt, zo ook de aflaten. Een aflaat is gedeel­te­lijk of vol. Een gedeel­te­lijke aflaat dekt niet het verdwijnen van alle straffen. Een volle aflaat wel.

Een aflaat kan men alleen door toedoen van de Kerk verkrijgen -- 'verdienen' (!) -- voor zich­zelf en voor anderen, levend of dood. Bij de gestor­venen geldt het gelo­vigen die nog niet bij God zijn maar in loute­ring verkeren. Zij bevinden zich in het vage­vuur en moeten hun zonden­straffen uitboeten alvo­rens de hemel te mogen betreden. (Cf. CKK 1471-1478)

Wie in het Heilige Jaar de aange­wezen kerk -- vooral basi­liek of kathe­draal -- daartoe betreedt, te Biecht gaat en de Eucha­ristie meeviert -- mede tot intentie van de paus, die verkrijgt een volle­dige aflaat. Zijn zonden­straffen zijn geheel en al kwijt gescholden.

Hoe veel pelgrims van de hoop naar Rome zullen komen? Het aantal wordt geschat op tien miljoen. Hoe veel van hen door de Heilige Poorten zullen gaan om -- in diepe vroom­heid dan wel in over­win­ning van scepsis -- zich een volle aflaat te verwerven? Wat minder dan het totaal aantal verwachte bezoe­kers in het Jubel­jaar 2025. Vermoe­de­lijk. De Kerk van Christus toont zich heden mense­lijk, al te menselijk.