HET GEWETEN

15 VI 2020

Eenvou­dige vraag voor een bundel met meningen. Hier alvast mijn antwoord:
Het geweten bepaalt de moraal. Dat is een wijs­heid van alle tijden. Wie tegen zijn geweten handelt, die valt onrust ten deel. Wie geen geweten heeft, kent geen moraal; want hij heeft geen weet van het mede­weten dat het geweten beduidt. Mede­weten? Ja, wij zelf luis­teren mee naar wat wij zelf doen en nalaten zowel in gedachten als in werke­lijk­heid. Hebben we onszelf niets te verwijten, dan zijn we inner­lijk rustig en in vrede. We zeggen een zuiver geweten te hebben. Het geweten immers is zowel onze aanklager als onze rechter. Het belast wel of het belast niet ons denken, ons zich reken­schap geven.

Het mede­weten -- dat het geweten is -- betreft naast het met zich­zelf meeluis­teren ook het mede­weten van anderen, afzon­der­lijk en samen, leden van de samen­le­ving waartoe we behoren. 'Dat doet men niet' -- dat was eertijds een onge­schreven wet. Nu is dat niet anders. Alleen is de code dwin­gender geworden sinds de talk­shows op tele­visie de publieke opinie-dienst uitmaken. Dat is de zo genoemde 'poli­tieke correct­heid', een soort gedeeld, maar feite­lijk opge­legd alge­meen oordeel. Het eigen geweten moet zich aanpassen aan de mening van de dag, veelal de waan van de week -- op straffe van uitslui­ting. Alles heet rela­tief en subjec­tief. Een objec­tieve norm die berust op waar­heid geldt als niet aanvaard­baar. De ontwik­ke­ling van het eigen geweten komt derhalve tot stil­stand. Het wordt misvormd. Moraal wordt een lijst van onder­linge afspraken.

Het geweten is een levend en zich bewe­gend orgaan dat zich altijd weet te herin­neren. Van buiten is het al in de moeder­schoot in ons geplant. We worden ermee geboren. Van nature weten we oorspron­ke­lijk wat goed is en wat slecht en welke keuzen we zouden moeten maken. Daaraan herin­nert ons het geweten het leven lang, mits we ernaar willen blijven luis­teren en het puur proberen te houden. Mislukt dat van tijd tot tijd, dan is het onze taak telkens naar die oorsprong terug te keren. Het geweten brengt ons steeds in het geheugen terug dat we opgroeien kinder­lijk­heid te behouden en dienst­baar­heid te bewijzen. Beide behoeden ons voor gewetenloosheid.
Het geweten is de meest verborgen kern van de mens (cf.GS 16). Dit gaat op voor elkeen -- de gelo­vige even­zeer als de onge­lo­vige. Het onder­houden van ons geweten is het elke dag raad­plegen van ons geweten en het niet bijstellen van het geweten om bij de tijd te zijn en een gemak­ke­lijker en gemak­zuch­tiger en dus luier leven te kunnen leiden. Het geweten is de voor­spreker wanneer het gaat om de mense­lijke waar­dig­heid, waar­voor wij allen gelij­ke­lijk geroepen zijn op te komen.

Het geweten als mede­weten is voor mij persoon­lijk -- als belij­dend christen -- het meeweten en meeluis­teren door God. Het geweten is mijn heiligdom, waarin ik alleen ben met God, Wiens zachte maar heldere stem mij dwingt naar Hem te luisteren.
Die stem is een wet, een norm, een richt­lijn die mij oproept trouw te zijn aan mijn geweten, dat schone geschenk van mijn Schepper Die mij het leven heeft gegund.