HARMONIE IS CRITERIUM

3 VII 2023

Onlangs heeft paus Fran­ciscus twee toespraken gehouden over de verwant­schap van de Kerk met de kunsten -- de eerste bij een confe­rentie  van het Jezu­ïten-tijd­schrift La Civiltà Catto­lica over 'poeti­sche fantasie en katho­lieke  inspi­ratie' op 27 V, de tweede in de Sixtijnse kapel op 23 VI voor een kleine twee­hon­derd kunste­naars als viering van de inwij­ding door Paulus VI vijftig jaar geleden van de verza­me­ling eigen­tijdse kunst in de Vati­caanse musea.

Uit eigen erva­ring met lite­ra­tuur-onder­rich­ting eertijds weet paus Bergo­glio dat het lite­raire woord als een angel in het hart steekt dat tot nadenken dwingt. Hij ziet daarom de dienst van de kunste­naars aan de maat­schappij en aan de Kerk langs drie wegen: Als ogen die zowel kijken als dromen, als stem­ver­le­ners aan de mense­lijke onrust, als vorm­ge­vers aan ons voorstellingsvermogen.

Kijken en dromen is dieper zien, profe­teren, een andere zicht­wijze voor­houden op zo'n manier dat de menta­li­teit van een tijd wordt geuit en de stem van God kan worden beluis­terd. Zo is ook het Evan­gelie  een artis­tieke uitnodiging.

Kunst kan troosten maar ook verstoren en zo bestaande onrust vertolken -- ener­zijds troosten door schoon­heid te tonen, ander­zijds verstoren door de levens­tra­giek gewaar te doen zijn. In het dich­ter­woord klinken wellicht verlan­gens door die God als Dichter doen vermoeden. Het is de poesie die het de Geest moge­lijk maakt harmonie te scheppen in span­ningen en tegen­stel­lingen van het mense­lijke leven.

In onze tijd behoeven wij -- vooral met betrek­king tot de persoon van Christus -- 'de genius van een nieuwe taal' om de bood­schap van het Evan­gelie te verkon­digen en Jesus ons te laten zien. Kunste­naars vraagt Fran­ciscus te helpen ons voor­stel­lings­ver­mogen te helpen ontwik­kelen om aan de grenzen van het eigen ik voorbij te komen zodat het heilige mysterie van God zich verder openen kan.

Terwijl Jorge Bergo­glio in de eerste toespraak zich vooral beperkt tot schrij­vers -- twee maal haalt hij Dostojewski aan -- richt hij zich in de tweede meer alge­meen tot het inter­na­ti­o­nale kunste­naars­ge­zel­schap, waar­onder  archi­tect Rem Kool­haas en violist André Rieu uit Nederland.

Nu aller­eerst de natuur­lijke vriend­schap tussen kunste­naars en Kerk, zoals door Paulus VI, Joannes Paulus II en Bene­dictus XVI eerder gezegd. Maar Fran­ciscus wijst daar­naast op de bijzon­dere vriend­schap: De kunste­naar is als een kind -- naar Guar­dini -- en zo in enen een ziener. De spon­ta­nei­teit van het kind paart zich aan de scherpte van de ziener.

Ook hier de ontre­ge­ling van het leven door het kunst-gebeuren -- de vrucht­baar­heid tot vernieu­wing, zoals ook de Bijbel vermeldt. 'Zie iets nieuws ga Ik maken, het is al aan het kiemen', schrijft Jesaja (43,19). 'Zie, Ik maak alles nieuw', spreekt Hij Die op de troon is gezeten (Apk 21,5).

Heeft de crea­ti­vi­teit van de kunste­naar niet met de schep­ping van God Zelf te doen, herhaalt Fran­ciscus het oude adagium van de kunste­naar die de Grote Kunste­naar navolgt zoals in de Renais­sance en al eerder. Kunste­naars zijn de verbon­denen met Gods droom. 'Zij zijn de ogen die zien en dromen.' Wij moeten niet alleen zien maar ook dromen; de mensen verlangen naar een nieuwe wereld.

Opval­lend is dat de paus de kunste­naars in stel­ling wenst te brengen tegen maat­schap­pe­lijke opper­vlak­kig­heid, egoisme, narcisme, indi­vi­du­a­lisme, consu­men­tisme, oppor­tu­nisme, onver­schil­lig­heid, onge­lijk­heid, vanzelf­spre­kend­heid en derge­lijke, als zouden kunste­naars van nature vooral geën­ga­geerde typen zijn. Veelal evenwel ontstaat hun kunst mijns inziens juist uit maat­schap­pe­lijke onaan­ge­past­heid en eigen­zin­nige concen­tratie op alleen het eigen werk en aldus op het eigen ik waaruit het kunst­werk moet voort­komen. Ook vraagt de paus hun zich bijzonder om de armen in hun kunst te bekom­meren: 'U kunt spreek­buis van hun schreeuwen zijn.' Natuur­lijk kunnen kunste­naars hun boos­heid om het onrecht in de wereld  samen­ballen in een door hen vervaar­digd werk, maar dan nood­za­ke­lijk door diep door­leefde emotie die in zelf-gerich­tig­heid de ellende van anderen vorm geeft.

Reden wellicht tot debat met Franciscus.

Aange­naam is dat hij ter zijde wijst op de wonder­lijke deugd van ironie, dikwijls eigen aan de kunste­naar, al dan niet verge­zeld van humor.

De Sixtijnse lering van paus Bergo­glio mondt uit in de sleutel tot kunst die als crite­rium harmonie is. Ware schoon­heid is weer­schijn van harmonie. Theo­logen beschrijven de Drie­vul­dig­heid als het Vader­schap van God, het Zoon­schap van Jesus Christus en de harmonie van de Heilige Geest. De Geest ìs harmonie (Ipse harmonia est). De kunste­naar heeft iets van deze Geest om harmonie te scheppen. Aan de deugd van de schoon­heid ligt Gods Geest ten grond­slag, de grote Schepper van harmonie in de wereld. Harmonie ontstaat, waar verschei­dene delen een eenheid vormen. Zo herneemt Fran­ciscus het erfgoed van Vitru­vius in de Oudheid en Alberti in het Quattrocento.

'Het is nodig dat het prin­cipe van harmonie in grotere mate onze wereld bewoont en unifor­mi­teit (sic) verdrijft. U als kunste­naars kunt ons helpen daaraan ruimte te geven.'