GOEDE HERDER

8 V 2022

Het beeld van de Goede Herder is reeds bekend in de Oudheid, wanneer de dienst­bare, bescher­mende en goede koning met zijn onder­danen wordt verge­leken als de herder met zijn schapen.

In het Oude Testa­ment is God Zelf de troost­rijke herder in Psalm 23. In het boek Ezechiel treffen we Hem als de enige herder die Zich onder­scheidt van slechte herders die feite­lijk huur­lingen zijn.

'Ik Zelf zal Mijn schapen weiden en hun Zelf een rust­plaats wijzen. Gods­spraak van de Heer.  Het verloren dier zal Ik zoeken, het verdwaalde terug­halen, het gewonde verbinden, het zieke sterken, de vette en sterke verzorgen. Ik zal hen weiden zoals het betaamt. (Ez 34,15-16)

In het Evan­gelie van Joannes is alleen Jesus de Goede Herder. Hij wordt het Goede-Herder-zijn van de Vader, met Wie Hij Zijn eenheid belijdt: 'Ik en Mijn Vader, Wij zijn een.' (Jo 10,30)

Voor­aleer noemt Jesus Zich de deur van de schapen: 'Ik ben de deur. Als iemand door Mij binnen­gaat, zal hij worden gered.' (Jo 10,9)

Alleen de Jesus Christus navol­gende herder die dus Jesus als de deur, de toegang tot de kudde -- tot de schapen, tot ons allen -- begrijpt, alleen die kan helper van de ene herder worden, zoals alleen een priester in de Kerk zijn dienst kan doen  in navol­ging van de ene hoge­priester, Christus alleen. Alleen wie door de deur die Jesus is binnen­gaat en zo het Christus-volk en alle andere geno­digden, die als mensen­kind al geroepen zijn tot kinderen Gods,  bereikt, -- alleen naar die kunnen en willen wellicht mensen luis­teren. Aldus beluis­teren zij de stem van God als die van de Goede Herder. 'Ik ben de Goede Herder. De Goede Herder geeft Zijn leven voor Zijn schapen. Maar de huurder, die geen herder is en geen eige­naar van de schapen, ziet de wolf aankomen, laat de schapen in de steek en vlucht weg. […] Ik ken de Mijnen en de Mijnen kennen Mij. […] Mijn schapen luis­teren naar Mijn stem en Ik ken hen en zij volgen Mij.' (Jo 10,11-12.14.27)

Wie luis­tert, wordt beluis­terd. Wie de stem kent, kent de persoon, omdat de stem is als de naam, geschreven in Gods hand en op die wijze herkend en gewaar­deerd in de eigen­heid van de persoon.

Wij blijven uitge­no­digd in Christus naar God te luis­teren, Zijn volge­lingen te zijn -- elk op zijn eigen wijze, op zijn eigen plaats, naar zijn eigen roeping. Het is als bij de Joden, het eerst uitver­koren volk: 'Luister, Israel, de Heer is onze God, de Heer alleen.' (Dt 6,4)

Het over en weer elkaar kennen bete­kent het van nature inner­lijk bijeen horen met de vanzelf­spre­kend­heid van het luis­teren.  De herder en zijn kudde, God en Zijn volk vormen een eenheid die de eenheid van Jesus en de Vader als beeld en voor­beeld heeft.  Daarom is dit Jesus' bede: 'Mogen zij allen één zijn, zoals Gij Vader in Mij en Ik in U: dat ook zij in Ons mogen zijn opdat de wereld gelove dat Gij Mij gezonden hebt.' (Jo 17,21) Want gekomen is de Goede Herder om Zijn leven te geven voor Zijn schapen opdat zij leven zouden hebben en wel in over­vloed; Hij geeft ons immers eeuwig leven (cf. Jo 10,10-11.28).

De gebor­gen­heid in God vertolkt de Psal­mist (23,1.3-4) als onvoor­waar­de­lijke trouw die elke vrees uitsluit en troost in over­vloed schenkt:

'De Heer is mijn herder. Mij zal niets ontbreken […]
Hij leidt mij in sporen van waar­heid, getrouw aan Zijn Naam.
Moest ik gaan door het dal van de schaduw des doods,
kwaad zou ik niet vrezen. Want naast mij gaat Gij,
Uw stok en Uw staf -- zij doen mij getroost zijn.'