GEDULD

11 XII 2022

Wachten maakt veelal onge­duldig. Hoe vuriger het verlangen, des te langer duurt het wachten en neemt het onge­duld toe. Toch geldt geduld als deugd. Geduldig wachten maakt rustig zoals bij de boer die gezaaid heeft en wacht op de vruchten van zijn land, zoals de moeder die in verwachtig is en wacht op de geboorte van haar kind, zoals de profeten die hebben uitge­zien naar de Messias maar Hem niet hebben gezien omdat de tijd nog niet vol was; hebt dus geduld, weest stand­vastig en vat moed; want de komst van de Heer is weldra (cf. Jak 5,7-10).

Gaudete in Domino, iterum dico: gaudete (Verheugt u in de Heer, ik zeg het nog eens: verheugt u). Dat schrijft Paulus aan de Filip­penzen (4,4-5) als opening voor deze derde zondag van de Advent: Dominus prope est. (De Heer is nabij.) Maar doet dat even hals­rei­kend als met geduld. Geduld immers bete­kent zich­zelf inbinden om ruimte te geven aan de Gods­ont­moe­ting die ons wacht. Wachten op God in geduld en zo in volhar­ding zal ons zuiveren en door inkeer beke­ring teweeg brengen.

Geduld is tevens de ander dulden en de ander gunnen in gericht­heid  op de ander en ook de volledig Andere. Voor God telt elk mens. Voor Hem is elk mens even­veel waard en even waardig. Hij wacht nog meer op ons dan wij Hem kunnen verwachten.

In de gedul­dige wending tot God -- en door Hem naar elkaar -- komt de levens­woes­tijn van ellende, misbruik en oorlog toch tot bloei. En dan gebeurt wat Jesaja (cf. 35,1-3) in deze periode van de Advent niet vermoeid wordt te herhalen: 'Woes­tijn en steppe zullen zich verheugen, jubelen en bloeien de dorre vlakte. Zij zullen de glorie van God aanschouwen, de luister van onze God. Maakt slappe handen daarom sterk en geeft kracht aan knik­kende knieën.' Om van Christus te getuigen -- ook van Zijn komst in de kribbe en Zijn weder­komst nu al in ons -- blijft enige lef nodig en zulks kan niet zonder fier­heid die voor­komt uit de geschonken genade waarop we vertrouwen.

Wie het karakter van Joannes de Doper wat poogt te door­gronden zal niet terstond stuiten op diens geduld.  Hij dringt erop aan zich te bekeren en striemt met zijn tong alle onge­rech­tig­heid. En dat haastig. Maar door koning Herodes gevangen genomen rest hem het geduld, de berus­ting, de gela­ten­heid van de kerker (cf. Mc 6,17-19). Hij stuurt evenwel zijn leer­lingen naar Jesus om Hem te laten vragen: 'Zijt Gij de Komende of hebben we een ander te verwachten?' Mèt de komst van Jesus immers, Wiens weg Joannes had bereid, zou het hemelse rijk van de gerech­tig­heid toch aanbreken. En de Doper vraagt Jesus getui­genis af te leggen van Zich­zelf als de Messias. Of in de onge­dul­dige bewoor­ding van een heden­daagse schrijver uitge­drukt: 'Dat konink­rijk van U, wordt dat nog wat?'

En Jesus geeft antwoord aan Joannes' leer­lingen niet door op Zich­zelf te wijzen maar op hetgeen de Messias bewerk­stel­ligt in de woorden van de profeet Jesaja (Mt 11,5-6): 'Blinden zien en lammen lopen, melaatsen genezen en doven horen, doden staan op en aan armen wordt de Blijde Bood­schap verkon­digd.' Jesus ís de Messias. Zijn wonderen zijn de tekenen daarvan.

En op Zijn beurt getuigt Jesus van Joannes als Zijn wegbe­reider, een profeet, 'zelfs meer dan een profeet' (Mt 11,9.12) en zegt: 'Vanaf de dagen van Joannes de Doper tot nu toe bréékt het rijk der hemelen zich met geweld baan.'