DEEMOEDIG EN EDEL

30 III 2021

De door velen toege­wuifde intocht van Jesus in Jerusalem is tevens de aanvang van Zijn over­le­ve­ring en dood. Zijn verne­de­rende kruis evenwel zal Zijn konings­troon blijken. Het door Hem beloofde rijk is niet het onder­maanse en tijde­lijke rijk maar het hemelse en  eeuwige rijk -- niet van deze wereld maar van die andere wereld die blij­vend vere­nigt met Christus' koning­schap dat liefde tot het einde toe inhoudt -- hier reeds maar door de poort van de dood heen eerst recht.

'U bent dus toch koning', vraagt Pilatus. 'Koning ben Ik. Hiertoe ben Ik geboren en hiertoe ben Ik om getui­genis af te leggen van de waar­heid.' (Jo 18,37)

En verder in de Passie volgens Joannes (19,5.14.19): 'Jesus kwam naar buiten. Hij droeg de door­nen­kroon en de purpur­rode mantel -- "Ziet hier de mens" -- "Ziet hier uw koning".' Zo belijdt de land­voogd. Het in zijn opdracht aange­brachte opschrift bovenaan het kruis  luidt daarom: 'Jesus de Nazo­reeër, de koning van de Joden'.

Van bete­kenis is het dat de laatste woorden van Jesus aan het kruis niet een zin uit het Psalter is -- zoals bij Matteüs en Marcus uit de ene Psalm (22,1) en bij Lucas uit de andere Psalm (31,6) -- maar eenvoudig en zake­lijk: 'Het is volbracht.' (Jo 19,30) Dat wil zeggen: 'Ik heb Mijn konink­lijke plicht vervuld. Ik heb de wil van Mijn Vader gedaan. Ik ben de wil van de Vader gebleken.'

Vanaf het kruis heeft Christus de wereld vero­verd; want aan het kruis ontspringen de sacra­menten, door middel waarvan de Kerk wordt opge­bouwd en zo de mensen samen brengt voor Gods komende rijk -- het rijk van onschuld en kinder­lijk­heid, van beschei­den­heid en deemoed. Want 'wordt ge niet als kinderen, dan zult gij het rijk der hemelen niet binnen­gaan'. (Mt 18,3)

Op Palm­zondag begroeten we Jesus als koning. De triomf in het aardse Jerusalem gaat aan Zijn kruis als troon van het hemelse Jerusalem vooraf. Opnieuw heersen onrust en opwin­ding in de stad. Toen om 'de pas geboren koning der Joden', door wijzen uit het oosten gezocht (Mt 2,2). Nu om dezelfde koning die gevierd en toege­juicht de stads­poort binnengaat.

Vervuld is zo het woord van de profeet Zacharia (9,9): 'Jubel luid, gij dochter Sion, juich, gij dochter Jerusalem. Zie, uw koning komt tot u, recht­vaardig en zege­vie­rend. Hij is deemoedig, hij rijdt op een ezel, op een veulen, het jong van een ezelin.'

De vorst van de vrede, bij geboorte al geheten 'vrede­vorst' (Js 9,5) -- onze koning betreedt Jerusalem, gezeten op een ezel.

Zoals Zijn moeder naar gebruik van toen op een ezel Bethlehem heeft bereikt om haar Eerst­ge­bo­rene te baren en nadien op gelijke wijze met haar Zoon naar Egypte zou vluchten, zo kiest nu Jesus de ezel -- juist dit dier -- om Zijn 'joyeuse entrée' als koning in Jerusalem te ondergaan.

Volgens vrome over­le­ve­ring was niet alleen de os  bij Jesus in de kribbe aanwezig, maar ook de ezel. Beide dieren als getuigen van de konink­lijke geboorte, omdat mensen nog onwe­tend waren zonder benul. En zulks naar een woord van Jesaja (1,3): 'Een os kent zijn eige­naar, een ezel de krib van zijn meester; maar Israel weet van niets, Mijn volk heeft geen begrip.'

De ezel is bemin­nens­waardig om beschei­den­heid en nede­rig­heid, om trouw en geduld.

We kennen de ezel al uit de tijd van Bileam, toen hij, Bileam, de ezelin met een stok had geslagen en God de Heer daarop de mond van het dier had geopend om te zeggen: 'Wat heb ik je gedaan, dat je me al drie keer hebt geslagen? […] Ben ik niet je ezel, op wie jij heel je leven tot nu toe gereden hebt?' (Nu 22,28.30)

En een engel van de Heer dwingt Bileam tot het inzicht en de ezel in dank­baar­heid jegens het dier te ontzien (cf. Nu 22,31-34).

Waarom stuurde Jesus twee leer­lingen vooruit om een ezelin met haar veulen te vinden? Het is in de gehele Oudheid een konink­lijk recht, dat de koning een dier als 'vervoer­middel' kiest waarop/op wie nog niemand heeft gezeten. Marcus (11,2) en Lucas (19,30) vermelden expli­ciet, dat het om een jonge ezel gaat 'waarop nog nooit iemand gezeten heeft', terwijl Matteüs (21,5) en Joannes (12,15) gewoon Zacharia (9,9) aanhalen. En Lucas (19,35) formu­leert wat met een koning dan gebeurt, het duide­lijkst: 'De leer­lingen brachten het veulen bij Jesus, wierpen hun mantels erover heen en hielpen Jesus erop', zoals zij een koning op zijn troon doen plaats nemen.

Ook het uitspreiden van mantels op de weg en aan Jesus' voeten is traditie in de Oudheid  -- ook in het konink­rijk Israel (cf. 2 K 9,13). Het is een gebaar van intro­ni­satie, waarmee de pelgrims daar in Jerusalem de leer­lingen in hun eerbe­wijzen toen volgden: Ze trokken twijgen van de bomen en riepen gebeds­woorden uit de Psalm (118,26): 'Geze­gend Hij Die komt in de naam van de Heer.' En: 'Hosanna de Zoon van David', 'Hosanna in den hoge' -- 'Hosanna', hier niet een woord van smeken, maar van jubelen met Messi­aanse bete­kenis: De verwachte Koning Messias, Hij is het Die komt in de naam van de Heer.