DE MACHT VAN DE RAT

30 IV 2020

Terwijl het gras lang­zaam door het plaveisel heen­komt en aan Piazza Navona een groene gloed verleent, treedt ook de rat onver­schrokken naar buiten. Vanaf het dakterras van ons pries­ter­huis zien we de gewoon­lijk verborgen dieren doende bij het tegen­over liggende palazzo in Via della Pace. Daar woont nu niemand, omdat het gebouw wordt geres­tau­reerd. Hier, in het histo­ri­sche centrum, wordt de straat schoon gehouden en wordt het vuilnis opge­haald. Niets te eten voor duiven en meeuwen en ratten. De restau­rants zijn gesloten en bereiden geen afval. De toerist is in eigen land en laat niets van zijn fast­food vallen. De dier­lijke bewo­ners van de Eeuwige Stad hebben het nakijken, voor zover zij geen welkom huis­dier zijn. De mense­lijke bewo­ners zitten binnen.

Mij is angst aange­jaagd door een huis­ge­noot: 'De rat klimt langs de regen­pijp omhoog  of komt ons via het dak tege­moet.' Gelukkig is mijn kamer  -- onder het dak -- voor­zien van luiken. Bij geopende ramen maar gesloten luiken in de nacht blijft de rat van mij af.

Toch kon ik de slaap  na die broe­der­lijke mede­de­ling niet vatten en bleef onrustig tot de ochtend. Omdat uithon­ge­ring agres­si­vi­teit bevor­dert, zat ik in de rats en bleef in de macht van de rat. En niet alleen toen.

Teder aan het gras of het groen is dat de natuur Rome probeert te vero­veren. Niet bevalt mij het in bezit nemen van de Stad door de rat. Van een blaf­fende hond ben ik geen vriend, nog minder van een 'blaf­fende' man, maar voor de rat ben ik bang -- mèt en zonder aanwen­ding van het verstand.

Bij navrage in huis krijg ik laco­nieke antwoorden: 'Die ratten, die komen hier niet.' 'Als er een rat binnen­komt, dan slaan we die dood.' 'Ratten kunnen niet hoog springen.' 'Ratten hebben meer angst voor ons dan wij voor hen.'

Dat moge alle­maal zo zijn.

Een twaalftal jaren geleden was hier eens een rat in het college. Hij liep voor mij uit de trap af -- op afstand, dat wel -- en even later hoorde ik van beneden een luide schreeuw. De rat is toen  meteen gedood, 'afge­maakt', zegt men. Ook toen was de reactie dezelfde: 'Ja, als de deur open­staat, dan kan zo iets gebeuren' en 'Neen, verder onder­zoek in huis is niet nodig'.

Toen evenmin als nu behoeft de ratten­van­gers­dienst van Rome te worden uitge­no­digd  langs te komen, al was het nu maar voor aan de over­kant van de straat.

In de angst voor de rat sta ik in de Anima apart.

Wie is de rat? Een schepsel Gods, een knaag­dier. Niet­temin zou ik Noach hebben bezworen de rat niet in twee­voud (m/v) mee te nemen in de ark, nu het verbond van God met ons een nieuwe aanvang zou maken. Maar de rat is gebleven en heet een intel­li­gent dier dat rap nage­slacht verschaft.

In verhalen en verdicht­sels blijkt hij immer slecht. Wie een ander een rat noemt, maakt geen compli­ment. Het is de rat die de pest in 1348 via Genua en Venetië naar Europa heeft gebracht. Het is de macht van de rat die mij ook in corona-quaran­taine zoekt te beheersen.

Hoe goed, dat God bestaat en ons hoedt voor de ratach­tigen en ook voor de rat.