DANTE ALIGHIERI (I)

25 III 2021

Vandaag viert de Kerk  het hoog­feest van de 'Aankon­di­ging van de Heer' negen maanden vóór de 'Geboorte van de Heer'. Op weg naar Pasen keren we even terug naar Kerstmis. Geen kruis zonder kribbe. Om de mens­heid te verlossen moet de Heiland immers eerst geboren worden.

Tevens is het in Italië Dantedì (Dante-dag), sinds 2020 de jaar­lijks terug­ke­rende gedenkdag van Dante Alig­hieri, de Sommo Poeta van de 'Godde­lijke Comedie' (Divina Commedia). Waarom juist op deze dag? Te bedenken is dat nu het accent van dit feest meer op Jezus ligt maar vroeger meer op Zijn moeder, vandaar de beti­te­ling tot de tijd van het Tweede Vati­caans Concilie 'Maria Boodschap'.

Op voor­spraak van Maria maakt Dante een tocht door het hier­na­maals. Met Vergi­lius daalt hij af in de Hel en bestijgt hij de Loute­rings­berg. Aan de top aange­komen bege­leidt Beatrice hem door de hemels­feren. Eenmaal in het Para­dijs zelf neemt Bernard van Clair­vaux haar taak over en raadt Dante aan zijn blik te richten op haar, wier gelaat het meest op dat van Christus lijkt, op Zijn moeder dus -- en dat tot voor­be­rei­ding Hem Zelf te aanschouwen. En de dichter ziet de aarts­engel Gabriel die zijn vleu­gels voor haar aanschijn open­slaat en  'Ave Maria gratia plena' zingt en aldus de mense­lijke geboorte van Gods Zoon door toedoen van de Heilige Geest uit de Maagd Maria aankondigt.

Klaar­blij­ke­lijk viel in het jubi­le­um­jaar 1300 Goede Vrijdag op 25 maart; want op die dag laat Dante zijn zeven­daagse tocht door Hel, Loute­rings­berg en Para­dijs beginnen -- drie cantica's  omvat­tend  met elk 33000 woorden en in totaal 100 canti. De dichter en geleerde is dan 35 jaar en  in het midden van zijn leven. Meer dan tien jaar heeft Dante aan zijn mees­ter­werk geschreven -- vanaf 1307 tot kort voor zijn dood op 14 september 1321, dit jaar 700 jaar geleden.

Kort voordat hij met zijn 'comedie' aanving (in de Middel­eeuwen zo geheten voor een werk dat droevig begint en vreug­devol eindigt en van duis­ternis naar licht gaat) had hij in een ander geschrift, in 'Het Gast­maal' (Il Convivio) gesproken over vier inter­pre­ta­ties van dicht­kunst: letter­lijk, alle­go­risch, moreel en mystiek of anago­gisch. Die theorie geldt ook voor de 'Godde­lijke Comedie'.  Dit op de Bijbel na meest becom­men­ta­ri­eerde werk valt zoals de Heilige Schrift op meer niveaus te lezen. Tal van histo­ri­sche figuren komen Vergi­lius en Dante tegen. Zo in de hel de 'gulzig­aard' naar macht, Boni­fa­tius VIII, en de 'slap­pe­ling' Celes­tinus V -- de paus die na enige maanden al aftrad. Maar die histo­ri­sche personen staan tevens voor hun ondeugd en worden zo alle­go­risch begrepen. Dit gaat te meer op  omdat Dante de wet van de contrap­passo toepast: de begane zonde wordt in hel en bij loute­ring in verband gebracht met de aard van de straf. Zo zijn de trotsen op de Loute­rings­berg gedwongen stenen op hun nek te dragen, zodat het hun niet moge­lijk is het hoofd hoog te dragen en zijn daar de ogen van de afgun­stigen met ijzer­draad dicht­ge­naaid, zodat het in afgunst kijken naar een ander onmo­ge­lijk is.

Als uitbrei­ding van het alle­go­risch lezen kan men louter zich de vragen inzake de moraal stellen omtrent deugden en ondeugden, de zeven hoofd­zonden en de tegen­stel­lingen daarvan. Wat deugt en wat deugt niet?

Ten vierde is daar als moge­lijk­heid de zoek­tocht van de mens vanuit het woud van de zonden naar de beke­ring en vandaar op de niet meer omkeer­bare weg naar de zuive­ring tot aan het anago­gi­sche opgaan in God, de eenwor­ding met Hem -- naar de klas­sieke inde­ling van de mystiek: beke­ring, loute­ring, vereniging.

Is Dante zelf niet te beschouwen als alle­go­ri­sche figuur? Hij wordt zich bewust van zijn zondig­heid in de Hel en meer nog op de Loute­rings­berg, laat zich daarom leiden door het verstand (Vergi­lius), voorts door het geloof (Beatrice),  ten slotte de hemel betre­dend en Gods aan gezicht nade­rend door de opperste verin­ner­lij­king (Bernard).

Dit gras­duinen in de geschriften van Dante Alig­hieri en de uit Amsterdam naar Rome meege­nomen aante­ke­ningen over zijn opvat­ting van schoon­heid die gelijk staat aan liefde plus de proza-verta­ling van de 'comedie' in het Neder­lands uit 1987 van wijlen Frans van Dooren (met voor­tref­fe­lijke inlei­ding) brengt mij terug naar geluk­kige jaren eertijds, aan de Leidse univer­si­teit onder meer de wijs­be­geerte van kunst en schoon­heid doce­rend in een tijd toen nog een en ander onder studenten als reeds bekend mocht worden veron­der­steld. In de hoor­col­leges van honderd tot honderd­vijfig studenten waren voor mij zelf Dante naast Plato en Augus­tinus dier­baarst te behan­delen stof.  Plato en de eeuwig­heid, Augus­tinus en de wil bij God te horen, Dante -- dichter van liefde en schoon­heid in enen. Bij alle drie wijst licht vooruit naar het eeuwige Licht in God, zoals ook zo beschouwd door Plotinus en Diony­sius Areopagita.

Behou­dens in die jaar­lijks terug­ke­rende hoor­col­leges las ik eens een semester lang met studenten in een werk­groep de gehele 'Godde­lijke Comedie' -- 'godde­lijk' overi­gens niet door Dante bedacht maar door tijd­ge­noot Giovanni Boccacio als hulde aan diens dicht­werk  en sedert 1555 formeel door een Vene­ti­aanse drukker aan de oorspron­ke­lijke titel toege­voegd. Verwij­lend in de hel stonden de studenten-oren op stokken, op de berg waren hun harten vol mede­dogen en meele­vend, aange­komen in de hemel vielen zij uit beleefd­heid nog net niet in slaap. Maar het waren gedach­ten­wis­se­lingen over het leven aan de hand van Dante die ons vermoe­de­lijk  enige levens­wijs­heid hebben bijgebracht.