CHRISTUS’ WEDERKOMST

27 XI 2022

Ad Te levavi animam meam, Deus meus, in Te confido, non erubescam (Tot U richt ik mijn geest, mijn God, op U vertrouw ik, beschaam mij niet). Klinken deze woorden van de Psal­mist (25,2) in de veran­derde verklan­king van het Grego­ri­aans, het nieuwe litur­gi­sche jaar vangt aan, groene para­menten worden opge­borgen en het stem­mige paars tevoor­schijn gehaald -- niet zo zeer nu de kleur van boete zoals in de Veer­tig­da­gen­tijd, maar de kleur van inkeer in vreug­de­volle verwachting.

Terwijl buiten in de wereld de voor­vreugde van Kerstmis al is begonnen, verwachten wij in de liturgie eerst de tweede komst van de Heer op het einde der tijden en pas later de eerste komst in de kribbe van Bethlehem, maar steeds al de herge­boorte van Jesus de Christus in ons hart.

'Gij zijt Mijn Zoon. Heden heb Ik U verwekt'. (Ps 2,7)

Zo spreekt de Vader tot de Zoon (Ps 110,1-4): 'Zet U Zich te Mijner rechter zijde en Ik leg U Uw vijanden als schabel onder Uw voeten. Vanuit Zion strekt de Heer de scepter van Uw macht: "Heers temidden van Uw vijanden." […] Ik heb U voort­ge­bracht nog vóór de Morgen­ster, zoals de dauw in de vroegte. De Heer heeft gezworen en zal het nooit berouwen: "Gij zijt Priester voor eeuwig naar de orde van Melchisedech."

Deze beide Psalm-teksten reiken de sleutel tot het hoog­feest van Kerstmis.

'Terwijl een diepe stilte de wereld omsloot en de nacht half verstreken was , kwam Uw almach­tige Woord, Heer, uit de hemel en daalde af van Zijn konings­troon.' (W 18,14-15)

Niet alleen de tijd van Kerstmis maar ook die van de Advent is een periode van stilte om stil te staan in over­we­ging bij het mysterie van Gods mens­wor­ding en in over­den­king van het eigen leven bij het eindi­gende kalenderjaar.

Drie­ërlei is dus aan de orde in de periode van Advent en Kerstmis: Jesus' komst toen, Jesus' komst metter­tijd, Jesus' komst nu in ons eigen innerlijk.

In de viering van liturgie valt altijd de tijd volledig weg -- verleden, heden en toekomst vallen samen. Zo blijft dat tot de tijde­lijk­heid voorbij is en alleen de eeuwig­heid blijft.

Dan keert Christus terug om te oordelen de levenden en de doden. Alle tranen worden dan gedroogd en de dood zal niet meer zal zijn (cf. Apk 21,4).

Want Hij alleen is die is en die was en die komt, de eerste en de laatste, de oorsprong en het einde, de Alpha en de Omega (cf. Apk 1,8.21,6.22,13) Hij omvat de tijd en gaat de tijd te boven, terwijl Hij als Gods Zoon zich verwaar­digd heeft mens te worden en onder ons heeft geleefd om onzentwil. Door Zijn mens­wor­ding heeft Hij Zich verne­derd maar ons, mensen, daarmee verheven. God heeft Hem doen inbreken in de geschie­denis. Dit histo­ri­sche feit is onuit­wis­baar en verdrijft de scepsis van degenen die Jesus' geboorte beperken tot een idee.

Bezoekt u eenvou­digweg het Heilige Land, niet toevallig het vijfde Evan­gelie geheten. Doet u Naza­reth aan met de grot­wo­ning waar Maria de aarts­engel Gabriel heeft ontvangen: 'De Heilige Geest zal over u komen en de kracht van de Aller­hoogste zal u over­scha­duwen; daarom zal wat ter wereld wordt gebracht heilig worden genoemd, Zoon van God.' (Lc 1,35) Verbum caro hic factum est (Het Woord is hier vlees geworden). Hier in deze grot­wo­ning heeft Maria ontvangen van de Heilige Geest.

Bezoekt u ook Bethlehem, de stad van David, waar Maria negen maanden later -- met haar echt­ge­noot Joseph uit het geslacht van David aange­komen wegens de door keizer Augustus uitge­vaar­digde volks­tel­ling -- het Kind van de Heilige Geest ter wereld heeft gebracht (cf. Lc 2,1-7) -- bezongen door de engelen, begroet door de herders, aanbeden door de wijzen.

Maar zover is het in de liturgie van de eerste Advents­zondag nog niet, al gaat ons verlangen naar die gebeur­tenis uit en zijn onze gedachten reeds daar bij de herden­king van de godde­lijke geboorte die ons doet terug­ver­langen naar de onschuld van onze kinder­jaren en verlangen naar de zuive­ring die Gods genade ons kan schenken.

De lezingen van vandaag behelsen slechts de weder­komst van Christus:

'Oordelen zal Hij de volkeren, recht­spreken over de talloze  naties. Zij zullen hun zwaarden omsmeden tot ploeg­ij­zers, hun speren tot sikkels. Geen volk zal nog het zwaard trekken tegen een ander en niemand zal nog oorlog­voe­ring onder­richten.' Zo Jesaja (1,4).

Was het maar liever zo ver -- indachtig de even wrede als schan­de­lijke oorlog die zich voor­doet in Oekraïne tussen twee broedervolkeren.

'Kom, laat ons wandelen in het licht van de Heer', besluit de profeet (Js 1,5).

'Laten we ons ontdoen van de werken der duis­ternis en ons wapenen met het licht. Laten we ons behoor­lijk gedragen als op klaar­lichte dag', raadt ons Paulus (Rom 13,12-14), 'bekleedt u met de Heer Jesus Christus en koes­tert geen zondige begeerten meer'.

Hoe zal het gaan bij Christus' weder­komst? Het zal gaan als in de dagen van Noach, voor­af­gaand aan de zond­vloed, bericht ons Matteüs (cf. 24,37-39.42-44). Toen vermoedden mensen niets en gingen door met eten en drinken, met huwen en ten huwe­lijk geven. Niet anders zal het gaan wanneer de Mensen­zoon terug­keert. Weest dus waak­zaam; want gij weet niet op welke dag uw Heer komt. Houdt u bereid. Wellicht meer voor de hand liggend dan waak­zaam en bereid te zijn met het oog op het Laatste Oordeel is het nu onmid­de­lijk anders in het leven te gaan staan door met het uitzicht op de eigen dood alvast elke dag zo te leven als zou het onze laatste dag zijn. Het is de levens­in­stel­ling altijd ons zo te gedragen, als zou het altijd op tijd zijn hier van alles en allen heen te gaan -- met afscheid of zonder afscheid.

Laten we dus steeds onderweg blijven naar het licht -- naar het eewige Licht dat God is Die Zijn Zoon als eerste Licht­straal, als Lucifer of Morgen­ster, naar de wereld heeft gezonden. Dat vieren wij met Kerstmis (cf. Apos­to­li­sche Geloofs­be­lij­denis): 'God uit God, Licht uit Licht, ware God uit de ware God. Geboren niet geschapen, één in wezen met de Vader.'