BUITEN ROME

11 VI 2020

Voor het eerst buiten Rome sinds 10 maart. Het mag sinds vorige woensdag 3 juni.
In de bus naar Termini met verplicht masker voor de mond, zoals ook in de trein -- een zich herha­lend angst-scenario van de over­heid. Benauwd overi­gens dat masker. Mijns inziens inmid­dels meer een symbo­lisch gebaar dan iets nood­za­ke­lijk over­dachts. Een gebaar, dat is het. De over­heid doet wat en dat teken deugt om zich bij aanval later op te beroepen. Een dwaze geza­men­lijke verto­ning -- het spel waarin we elkaar uitleggen hoe wij samen ons bewust zijn dat, indien het virus terug­komt, wij ons ten minste aan de regels hebben gehouden. Het benau­wende masker.
Wat was toch ook al weer het publieke debat over gezichts­be­dek­king in het kader van de vrij­heid van godsdienst?

In de trein naar Umbrië glijdt het mij bekende land­schap voorbij -- de laatste keer in nog niet begonnen lente, nu in hier al volle zomer. Het groen is niet pril meer maar rijp. De vergren­de­ling door corona heeft het voor­jaar beperkt tot de herin­ne­ring aan andere lentes. Ik ga op fami­lie­be­zoek. Het gewone leven herneemt zich ook buiten in tempo. Uit lief­de­volle zuster­liefde, gevolg van vrees dat ik zou verhon­gerd zijn -- hetgeen geens­zins het geval is -- wordt vooral omge­keken naar de vermeend 'inwen­dige mens'. Een maal­tijd nabij Fermo aan de Adri­a­ti­sche kust. Een maal­tijd op een berg nabij Assisi met uitzicht op het blije, vrucht­bare land beneden. Maar ook een wande­ling door de olijf­gaarden. En een bezoek aan de Heilige Mis in Foligno, waar gelo­vigen met masche­rina en op afstand maar toch in rede­lijk aantal Drie­vul­dig­heids­zondag vieren.
Het is een normale Eucha­ris­tie­vie­ring en aange­zien katho­liek gezongen wordt op afstand geeft zulks geen spuw-probleem. Het vader­landse gejammer onder protes­tanten dat niet samen gezongen mag worden kennen katho­lieken niet. Het heer­lijk de longen uit het lijf zingen is ons onbe­kend. En we zingen sowieso met mate om de stilte te laten zingen.

De ietwat veran­derde litur­gi­sche regels in corona-tijd brengen ten minste één voor­deel, om niet te zeggen een zegen. Dat is de vredes­groet die wel wordt gewenst, maar die zonder hand­schud­derij geschiedt. Een zegen, waarvan ik zou wensen dat die blijft.
De vredes­wens is onder­bre­king geworden van het sacrale in plaats van bijdrage daaraan. De verwor­ding van de hand schud­dende vredes­groet -- uitzon­de­ringen daar gelaten -- is de huise­lijk­heid, de geza­pig­heid, de aflei­ding van hetgeen beoogd is. Dat is de wens tot vrede uit Christus' mond, aan ons gegeven en aldus aan elkaar. Die vrede kan eenvou­diger worden verder worden gewenst in het hart zonder gebaar of, indien nodig met gebaar, dan met een hoofd­knik -- kort, krachtig, duidelijk.

Terug in de trein en weer in de bus -- alle­maal nog wat onwennig en anders als voor­heen -- treft hoe gewoon het leven weer is.
Gisteren liep ik nog eens Piazza Navona op. Nog geen toeristen -- jammer voor hen, heer­lijk voor ons. Geen bede­laars, geen artiesten die hun verschrik­ke­lijk­heden aan de man willen brengen, maar kinderen op stepjes en fietsjes, een verliefd paartje op de rand van de fontein -- vieringen van de bevrij­ding uit de corona-gevangenis.