BLAISE PASCAL

31 VII 2024

I

Wie de zestiende-eeuwse essayist -- de uitvinder van dit lite­raire genre -- Michel de Montaigne leest voelt zich spoedig bij hem thuis. Montaigne, bewon­de­raar van de stoï­cijn Seneca en verza­me­laar van tal van wetens­waar­dig­heden uit de Oudheid, geeft steeds meer een portret van zich­zelf en kiest zich­zelf gaan­deweg tot middel­punt van zijn geschriften. Wij vinden hem eigentijds.

In het Frank­rijk van de zeven­tiende eeuw vinden we twee promi­nente denkers die in hun schrif­turen diame­traal tegen­over elkaar staan. 'Ik denk, dus ik ben' is het adagium van de ene, 'Ik leef, dus ik ben' zou een adagium van de tweede kunnen zijn. Beiden zijn wiskun­digen. René Descartes zoekt louter objec­ti­ve­ring in de rede zonder meer, Blaise Pascal, niet minder bedreven in objec­ti­ve­ring, blijft tevens bij de mens als subject.

Het spec­ti­cisme van Montaigne is voor Pascal ontoe­rei­kend, het rati­o­na­lisme van Descartes te beperkt. Voorts is het rati­o­nele denken onvol­doende bij lijden en neer­slach­tig­heid, verraadt hij -- die het boek Prediker altijd onder hand­be­reik houdt -- zich­zelf , terwijl hij over­weegt: De Waar­heid is aanwezig in de mens omdat hij geschapen is naar Gods beeld en omdat de Open­ba­ring in de mens­wor­ding van Gods Zoon tot hem is gekomen. Het is ons leven met de Hoop op God dat ons uitzicht geeft op hetgeen mensen ons niet kunnen geven. Het denken zelfs maakt de groot­heid van de mens uit. Hij is slechts een riet maar wel een denkend riet. Wij kunnen de Waar­heid in God denken, al kunnen wij Hem, de volstrekt Andere, nooit kennen. Wie meent God te kennen en niet de eigen ellende wordt hoog­moedig. Wie meent de eigen ellende te kennen maar God niet wordt wanhopig. Christus is de midde­laar als middenweg. In Hem vinden we zowel God als de eigen ellende.

Vorig jaar (2023) is Pascal herdacht om zijn geboor­te­jaar 1623 -- vier­hon­derd jaar geleden -- met tal van publi­ca­ties. Ik probeerde weer eens niet zo zeer de persoon nader te leren kennen, maar wel zijn nage­laten Pensées (Gedachten) op een heldere noemer te brengen.

Klaar­blij­ke­lijk is dat blij­vend moei­zaam. Elke herdenker schrijft weer anders, al naar gelang de eigen receptie. Zo ook het Apos­to­li­sche Schrijven van paus Bergo­glio op de herden­kingsdag zelf, 16 juni, Subli­mitas et miseria hominis (Groots­heid en ellende van de mens). Ofschoon het opstel in de ik-vorm is geschreven, hoort men niet steeds de stem van de paus daar­door heen -- zeker wel in de laatste para­graaf waar Pascal's denken dat van Fran­ciscus zelf echt raakt. Beiden delen de bezorgd­heid om de dwaas­heid van de zelf­ver­los­sing en sluiten daarbij aan bij de strijd van Augus­tinus jegens Pela­gius en tegen het pela­gi­a­nisme dat leert dat de mens geen verlos­sing door Christus nodig heeft. Gods genade is niet nodig. Wij zelf volstaan om ons te verlossen.

De mens kan zich niet tot eigen redder bevor­deren. Zo Pascal. Het is vergeefs dat de mens in zich­zelf het genees­middel voor zich­zelf zoekt. Veel groots is in de mens maar in hem is ook een beginsel van ellende. De mens blijft voor zich­zelf een drempel die hij wel kan ontdekken maar niet overschrijden.

Paus Fran­ciscus herneemt in deze Apos­to­li­sche Brief zijn exhor­tatie Gaudete et exsul­tate (Verheugt en jubelt) van 2018, waarin hij voor onze tijd spreekt over een nieuwe vorm van pela­gi­a­nisme -- recht­vaar­di­ging door eigen kracht, aanbid­ding van de mense­lijke wil -- egocen­trisch, zich­zelf genoeg zonder echte liefde.

Eerder in Bergoglio's Brief refe­reert de pause­lijke gast­schrijver, zoals dat in een derge­lijk schrijver betaamt, aan de ency­cliek Fides et Ratio (Geloof en Rede) van Joannes Paulus II en aan de gedachten over de aanwen­ding van het verstand in relatie tot het geloof van Bene­dictus XVI. De rede is begrensd, houdt de zo met rede begaafde Pascal ons voor. Gaat men evenwel tegen de begin­selen van de rede in, dan verzinkt men in het onge­rijmde. Maar onder­werpt men alles aan de rede, dan blijft in onze gods­dienst geen plaats voor het mysterie.

II

Ieder, die over Pascal tracht te schrijven, vormt meer of minder zijn eigen beeld. Dat gebeurt natuur­lijk altijd maar hier wellicht meer. De Pensées geven daartoe de ruimte. Het zijn aante­ke­ningen voor een onvol­tooid gebleven apologie van het chris­te­lijke geloof -- vooral aforismen, in 1669 vijf jaar na zijn dood gepu­bli­ceerd: Pascal als de verde­diger van de Open­ba­ring die de mens doet ontwaken uit de rede, de Open­ba­ring als toets­steen van ons denken en doen waar­voor het verstand heeft te buigen.

Blaise Pascal moge fasci­ne­rend zijn om zijn geni­a­li­teit in wis- en natuur­kunde, werke­lijk meesle­pend wordt hij door de wending, door de beke­ring in zijn leven op onge­veer dertig­ja­rige leef­tijd. Over­be­kend is het post­huum in de voering van zijn kleding gevonden memo­riale -- een tekst die hij zich kenne­lijk steeds in herin­ne­ring dwong te houden: 'Jaar der genade 1654' -- maandag 23 november vanaf circa 22.30 tot circa 00.30: 'Vuur. God van Abraham, God van Isaäk, God van Jacob, niet van wijs­geren en geleerden.' Zeker­heid, vreugde, vrede. Jesus Christus. 'Moge ik nooit van Hem gescheiden worden. Alleen langs de wegen, die het Evan­gelie onder­wijst, kan men Hem behouden. Volkomen en lief­de­volle onthechting.'

De werke­lijke beke­ring is de vernie­ti­ging van de mens voor God. Zonder Hem vermag hij niets. In het zich ontdoen van zich­zelf kondigt zich de bereid­heid aan te ontvangen.

God legt de gods­dienst in de geest door middel van de rede en in het hart door de genade.

Hij verbergt Zich voor wie Hem beproeven. Hij onthult Zich voor wie Hem zoeken. De mens is wel God onwaardig maar hij is ook God bekwaam -- onwaardig door zijn verdor­ven­heid, bekwaam door zijn oorspron­ke­lijke natuur. 'Troost u. U zou Mij niet zoeken, als u Mij niet al had gevonden. U zou Mij niet zoeken, indien u gemeend had Mij reeds te bezitten. Wees daarom niet bezorgd.'

De mens zoekt God, maar slechts God vindt de mens. Aan zich­zelf over­ge­laten is de mens niet verdwaald maar verloren. Gods genade en Zijn liefde richten zich niet tot de rede maar tot het hart. Door de schep­ping en door Christus is de mens met God verbonden.

Mense­lijke liefde is nooit volkomen zuiver. Door de godde­lijke liefde te leren kennen is de liefde te ontdekken die uitgaat naar de mede­mens. Alleen door en in de liefde tot God kunnen we tot de liefde voor de naaste geraken.

Wijs­heid verwijst naar kinderen -- waarom zijn we niet als kinderen? Het verstand is te verwaand om tot wijs­heid te geraken. Zo genaamde onbe­twist­bare waar­heden hebben niets uitstaand met de Waar­heid, waar­naar en naar Wie wij in onze droe­fenis uitzien. Het niet-nood­za­ke­lijke van mijn bestaan doet mij mijn grenzen kennen. De Waar­heid kennen we door de rede maar meer door het hart. De rede kan tot kennis voeren maar niet tot liefde leiden. Groot is de afstand tussen God trachten te kennen en Hem gewoon lief te hebben.

De meet­kun­dige geest (esprit géomé­trie) staat tegen­over de intuïve geest (esprit de finesse). Niet zo maar bestaat het onder­scheid tussen over­tuigen (convaincre) en over­reden (persu­ader). Doet over­tuigen beroep op het hart, over­reden is mate van bere­ken­baar­heid en dus vraag aan de rede. De ware welspre­kend­heid echter uit zich niet in de rede maar in de zacht­moe­dig­heid van het hart. Het is het hart dat God aanvoelt en niet de rede. Het hart is gevoelig voor God. 'Het hart heeft zijn redenen waarvan de rede geen weet heeft' (Le coeur a ses raisons que la raison ne saît point). Het hart geeft meer toegang tot God dan het verstand. Het hart is meer begaafd dan het verstand open te worden voor God, Hem te vinden, zich in Hem te verliezen.

Athe­ïsme leidt tot wanhoop, Deïsme tot hoog­moed. Laten we niet denken in bena­mingen van kennis maar in die van afzien. Lijden kan worden genezen in het aanzicht van God. Laten we ons uiter­lijk bij ons inner­lijk voegen en neer­knielen en luid bidden om de trotse mens in ons te veroot­moe­digen en te onder­werpen aan Hem, onze Schepper, de bron van alle liefde.

De chris­te­lijke eredienst is in zekere zin voor eenieder passend, omdat daarin uiter­lijk en inner­lijk samen gaan. Daarbij is het nodig dat het eenvou­dige volk de geest van de letter begrijpt en de wijs­neus, die ontwik­keld heet, zich onder­werpt aan de letter.

De God van Abraham, de God van Isaäk, de God van Jacob -- de God van de chris­tenen (èn van de joden, voeg ik toe) -- is een God van liefde en vertroos­ting, een God Die hart en ziel van de Zijnen vervult, een God Die ons in ons inner­lijk onze miserie doet gewaar worden en niet minder Zijn einde­loze barmhartigheid.

III

Pascal's Gods­ont­moe­ting is van alle tijden en daarom ook van onze tijd. Plezierig eigen­tijds is daar­en­boven Pascal's zicht op verstrooiing. De mens zonder God heeft volgens hem twee moge­lijk­heden: Oftewel hij beklaagt zich, oftewel hij vermaakt zich. De enige zeker­heid is te moeten sterven. Wij worden over­stelpt door infor­matie en beelden, zodat we ons niet met ons zelf behoeven bezig te houden. Het onbe­nul­lige behaalt de voor­pa­gina en het belang­rijke wordt niet als zodanig erkend of verzwegen. Neem de verstrooiing weg en de mens kwijnt weg van verve­ling. De nietig­heid doemt bij hem op zonder dat hij daarvan benul heeft.

Laat de mens kiezen tussen zich verstrooien (se divertir) en zich bekeren (se convertir). Blijft hij bij aflei­ding en ontspan­ning, dan culti­veert hij de schijn en verwaar­loost het zijn. Hij verfraait zijn imago en veron­t­acht­zaamt zijn wezen.

Verwon­de­ring is aanvang van wijs­gerig denken en leidt tot inzicht, nieuws­gie­rig­heid daar­en­tegen voert tot versnippering.

Deze aanha­lingen -- tevens boutade van mij -- uit de Gedachten van Pascal, nu de zomer voort­duurt samen met de open­bare verdo­ving door het amuse­ment -- Euro­pees voetbal, Wimb­ledon, Tour de France, Olym­pi­sche Spelen. En dat is nog niet genoeg. Voor­be­schou­wingen en nabe­schou­wingen te over -- plus de daartoe beho­rende al dan niet over­bo­dige commen­taren, analyses, interviews.

Kan het in de publieke ruimte nog eens gaan over iets wat bestendig ertoe doet? Wij zijn aange­komen in het tijd­perk van de leegste leegte.

Wat de natuur is bij de dieren, dat heet bij de mensen ellende. Zo de verstan­de­lijk rijke maar even­goed tot melan­cholie neigende Pascal. Een onver­dra­ge­lijk misver­stand doet zich voor tussen onze niet afla­tende wil gelukkig te zijn en de Waar­heid te leren kennen ener­zijds en ander­zijds tussen ons begrensde verstand en onze lijfe­lijke zwak­heid met de dood die daarop volgt. Hier op aarde bestaat geen werke­lijke en voort­du­rende vreugde. Ons lijden is oneindig en de dood bedreigt ons elk ogen­blik. Daarom ook zoekt de mens naar aflei­ding, amuse­ment, vermaak, waar­over Prediker al tref­fend heeft geschreven. En toch, zoals bij Prediker, bevre­digt verstrooiing ons ten slotte niet. Te zeer blijven wij vervuld van ons onuit­roei­bare verlangen, ons heimwee, onze Sehn­sucht naar zinge­ving in leven en naar geluk. In deze afgrond verschijnt iets onuit­spre­ke­lijks en onver­an­der­lijks -- God Zelf. Geluk is immers niet buiten ons en niet in ons. Geluk is in God en en daarom buiten ons en in ons.

'Om de mens gelukkig te doen zijn, toont de ware gods­dienst hem dat er een God is Die wij zouden mogen beminnen, Die ons geluk schenkt door in Hem te zijn. Ons enige onheil is van Hem te worden gescheiden.'