ADVENT

2 XII 2020

Aanvang van het nieuwe litur­gi­sche jaar. Het hoop­volle groen van de para­menten maakt tot Kerstmis plaats voor het inge­togen paars, de kleur van boete en beke­ring. De oproep in de Evan­gelie-lezingen tot waak­zaam­heid met het oog op de weder­komst des Heren op de jongste dag, zoals op de laatste zondagen door het jaar, blijft voor­lopig nog totdat we Joannes de Doper beluis­teren die de eerste komst van Gods Zoon in het vlees aankondigt.

Advent is de periode van wakker uitzien, van verlangen, van verwach­ting en van geduldig wachten op de verschij­ning van God als de eeuwig­heid in de tijde­lijk­heid, als het licht in de duis­ternis, als het inlaten van God met de mense­lijke geschiedenis.
En zo dringt het groen van de hoop even­goed het paars van de veroot­moe­di­ging binnen.

Twee Psalmen verlenen samen een motief aan de Kerst­the­o­logie en kondigen daarmee profe­tisch de geboorte van de Gezalfde des Heren aan. In de ene (cf. Ps 2,7-8) spreekt God tot de koning (Christus Koning): 'Gij zijt Mijn Zoon, Ik heb U heden verwekt. Ik geef U de volkeren tot erfdeel en de grenzen der aarde tot bezit.' In de andere (cf. Ps 110,1.3) richt God Zich nog eens tot de koning: 'Wees gezeten aan Mijn rechter hand. Nog vóór de Morgen­ster, als de dauw in de vroegte, heb Ik U voortgebracht.'
in de geboorte van Jesus verbindt zich de aarde met de hemel, het tijde­lijke ('nog vóór de Morgen­ster') met het eeuwige ('heden heb Ik U verwekt').
Hierbij voegt zich op natuur­lijke wijze dat in elke viering van liturgie het altijd nu is, waarin het heden van het ritueel de hemel de aarde kust en de eeuwig­heid in de tijde­lijk­heid treedt, de onver­gan­ke­lijk­heid in de vergan­ke­lijk­heid, het onzicht­bare in het zichtbare.

In dit jaar is mijn persoon­lijke wachten -- en dat van anderen met mij -- hier in de Eeuwige Stad niet begonnen met de Advent maar al veel eerder. Per decreet van het vica­riaat Rome ben ik -- op voor­dracht van de Neder­landse bisschop­pen­con­fe­rentie -- vanaf 9 september 2020 benoemd tot rector van de pelgrims­kerk voor Neder­lands­ta­ligen, bijge­naamd de 'Frie­zen­kerk', en tevens tot 'capel­lanus neer­lan­dicus', kape­laan voor de in Rome wonende vaderlanders.
Wel benoemd (voor onbe­perkte tijd), maar nog niet in open­bare functie.
Het nog niet in functie getreden zijn heeft van doen met het beheer van de chiesa santi Michele e Magno (kerk van de heilige Michael en Magnus), zoals het bede­huis formeel heet.

De kwestie is deze:
Sinds 1989 is aan de Neder­lan­ders het gebruiks­recht van deze kerk gegund. Dat is de verdienste van de rector van het (inmid­dels opge­heven) Neder­landse College in Rome van destijds. Martinus Muskens heeft op grond van histo­risch onder­zoek het Vati­caan -- precieser: de fabbrica daar (de kerk­fa­briek dan wel het gebou­wen­be­heer van de Kerk­staat) -- ervan over­tuigd dit recht toe te staan.
Om het gebruik en de beheer­sing van dit tot het Vati­caan beho­rende huis van God passend te orga­ni­seren is toen een kerk­be­stuur gevormd. Daartoe is toen daarom opge­richt de stich­ting 'Willi­bror­d­cen­trum', terstond onder­steund door de stich­ting 'Vrienden van de Frie­zen­kerk'. Beide volgens het Neder­landse rechts­sys­teem en voorts met elkaar verbonden.

In jonger verleden heeft het Vati­caan de Neder­landse bisschoppen de voor­keur te kennen gegeven het beheer van de Frie­zen­kerk volgens het cano­nieke (kerke­lijke) recht te doen orga­ni­seren en niet volgens het Neder­landse zoals tot voor kort. Zulks bete­kent het bestuur, zijnde de stich­ting 'Willi­bror­d­cen­trum', op te heffen om het kerke­lijke rechts­sys­teem moge­lijk te maken. Ten einde de beheers­ver­an­de­ring te doen plaats vinden heeft de bisschop gede­le­geerde van Neder­land namens de confe­rentie in januari 2020 hier in Rome overleg gepleegd met het bestuur van de ons voor gebruik gegunde Michael en Magnus.
De over­gang van het wereld­lijke rechts­sys­teem naar het kerke­lijke is welis­waar geschied, maar omtrent de wijze waarop is nog debat. En daarom ben ik wel benoemd maar nog niet in open­bare functie -- behou­dens dan het sinds 1 november cele­breren van de zondagse eredienst.
Wijs is het, volgens mij althans, mij buiten het klaar­blij­ke­lijk nog gaande debat te houden om metter­tijd te passender te kunnen functioneren.

Wat behelst nu de over­gang van het wereld­lijke naar het kerke­lijke rechtssysteem?
Het is de veran­de­ring van de verga­der­cul­tuur -- met alle stemmen die nage­noeg gelden -- naar het niet demo­kra­ti­sche maar hier­ar­chi­sche denken dat eigen is aan de Kerk. Dat beduidt natuur­lijk tevens dat luis­teren naar eenieder altijd wezen­lijk is. Nooit is het schrander niet eerst raad te vragen en gegeven raad in deemoed diep te overdenken.

Was bij het nu voor­bije Neder­landse rechts­sys­teem in de Frie­zen­kerk het bestuur van de stich­ting 'Willi­bror­d­cen­trum' rechts­per­soon, heden is dat de rector, geheel volgens het kerke­lijke recht (canones 127, 228, 532, vooral 536 en 537). De rector wordt ter zijde gestaan door twee raden -- een econo­mi­sche en een pasto­rale. Het betreft de door het cano­nieke recht bepaalde raden met advi­se­rende, niet beslis­sende bevoegd­heid. Dat is voor­be­houden aan de rector, zij het dat hij heeft te luis­teren naar de raden en zich zonder ophouden moet laten corri­geren en verant­woor­ding verschul­digd blijft -- zoals in mijn geval -- aan de bisschop gede­le­geerde van Neder­land en wat het Vati­caan aangaat aan de daar verant­woor­de­lijke bisschop van de fabbrica van Sint Pieter, eige­nares van de kerk Michael en Magnus.

Wanneer deze rector dus als benoemde ook in alle opzichten zal func­ti­o­neren staat in het teken van hoop en geduld, van wachten en afwachten.