A-HISTORISCH DENKEN

23 IV 2020

Terwijl in de corona-crisis menigeen het boek 'La Peste' uit 1947 van Albert Camus opslaat, was dat een jaar geleden het boek 'Notre Dame de Paris'  uit 1831 van Victor Hugo.

Toen betrof het Notre Dame als Gods­huis in  stevige verbin­dingen met Frankrijk's  geschie­denis -- de Parijse bisschops­kerk als nati­o­naal en zelfs nati­o­na­lis­tisch symbool, ook al is die van Reims om konings­kro­ningen histo­risch belang­rijker, die van Saint Denis om konink­lijke bijzet­tingen indruk­wek­kender, die van Laon intiemer, die van Beau­vais hoger en die van Char­tres schoner.

Nu betreft het de toepas­sing van de mense­lijke reactie op de pest toen zoals op het virus nu -- aanvan­ke­lijke ontken­ning en onder­schat­ting, latere veront­rustig en bestrij­ding. Toen op geen onheil voor­be­reid, nu evenmin. Ziekten over­vallen de mens, schudden hem wakker en doen hem verbijs­terd staan.

In diepere zin ziet Camus de ene mens voor de andere als de pest, zoals Sartre de ene voor de ander als de hel beschouwt -- broe­ders in hetzelfde exis­ten­ti­a­lis­ti­sche atheïsme.

Het essay in drie delen van Bas Heijne met als titel 'Mens/onmens' (2020) draagt een motto waar­door de schrijver zich­zelf terstond passend inleidt. Het is ontleend aan Camus: '[…] Waar het mij omgaat, is erachter te komen, hoe je moet leven. En meer precies, hoe je kunt leven wanneer je niet in God gelooft én niet in de rede.'

In het eerste deel bespreekt Heijne 'twee grote, heden­daagse obses­sies: waar­heid en iden­ti­teit. Wat is waar, wat wil je dat waar is? Wat geloof je, wie zijn we?'  Het door toedoen van de brand in Notre Dame gevoerde debat over de toekomst van het gebouw beschouwt hij daarvan 'slechts een symptoom'.

Mijn plei­dooi om de kathe­draal om haar functie van huis van God te laten behouden inclu­sief  de hand­ha­ving van het aldus histo­risch gegroeide uiter­lijk van de kerk brengt de schrijver terug tot 'een klaag­zang over een wereld waarin geloof op tragi­sche wijze het veld heeft moeten ruimen voor een leeg, zoge­naamd rati­o­neel, hoog­moedig mens­beeld. Een gebeur­tenis -- een brand in een histo­risch monu­ment -- wordt tot een symbool gemaakt van een wereld waarin geen plaats meer is voor geloof […]'

Mijns inziens is Notre Dame niet zo maar een monu­ment maar een kerk, ja, 'een gotisch gods­huis', zoals Heijne mij meer keren aanhaalt. Het is mijn over­tui­ging dat het chris­te­lijke geloof niet zijn tijd heeft gehad, zoals de essayist meent. Wel zie ik de heden gevoerde discussie als een teken van een toene­mend a-histo­risch denken, deels door lieden die God over­bodig verklaren maar vergeten dat belij­dende chris­tenen nog altijd een vitaal deel van de bevol­king uitmaken en dat derhalve hun recht op de Parijse kathe­draal gegund mag blijven. Het is hetzelfde gebrek aan histo­risch denken, zelfs de nege­ring ervan, dat blijkt uit het weglaten van chris­te­lijke wortels uit de prae-ambule van de Euro­pese grondwet, als zou Europa geen chris­te­lijk verleden kennen. Over waar­heid gesproken.

In het derde deel -- het titel-opstel -- noemt Heijne iden­ti­teit 'poreus', maar zo iets  doet zich voor. 'Het is een constructie, zeker, net zoals "Notre Dame" een constructie is. Construc­ties zijn producten van onze verbeel­ding, maar ze zijn ook echt […] We hebben beelden, construc­ties, nodig om te kunnen leven.'

De opening van de Berg­rede -- de Zalig­spre­kingen (Mt 5,1-12) -- leest de schrijver als zo'n beeld,  'als een exis­ten­tiële aanspo­ring', 'als een radi­caal plei­dooi voor de mense­lijke erva­ring': 'Juist de erva­ringen die ons het meest pijn doen en ons onge­lukkig zouden moeten maken, zijn de erva­ringen die ertoe doen, die ons bewust maken en ons in staat stellen inzicht in onszelf en het leven te krijgen.' En dit is Heijne's  gevolg­trek­king uit die tekst: Jesus lijkt te zeggen dat een mens 'die zijn eigen opvat­tingen, zelfs zijn eigen "iden­ti­teit", niet wil bevragen, niet echt een waar­devol leven leidt -- niet echt mens is, eerder een onmens. Zelf­ver­lies is een manier om zinvol te kunnen leven'.

Wat is mijn gevolg­trek­king uit deze les van Bas Heijne? Is hij welicht een onder­ge­doken 'chré­tien', zij het 'incroy­able'? Zelfs de smaad van de niet gelo­vende christen wil ik hem niet aandoen. Niet­temin heeft de essayist een ware wijs­heid uit de schatten van het chris­tendom te voor­schijn gehaald.

Het chris­tendom is niet voorbij en maakt niet minder deel uit van het heden­daagse leven dan menigeen uit de jonge traditie van het nieuwe athe­ïsme vazelf­spre­kend vindt.