17 II 2021 - ASWOENSDAG

15 II 2021

Memento, homo, quia pulvis es, (Bedenk, mens, dat ge stof zijt,) et in pulverem rever­teris (en tot stof wederkeert.)

Met deze verma­ning stuurde God eertijds Adam en Eva na de zondeval weg uit het para­dijs (Gn 3,19): 'In het zweet zult gij werken voor uw brood, tot ge terug­keert naar de grond, waaruit gij zijt genomen; gij zijt stof en tot stof keert gij terug.'

Op de eerste dag van de Veer­tig­da­gen­tijd wordt ons deze herin­ne­ring aan de vergan­ke­lijk­heid en de dood voor­ge­houden met als oproep (cf. Mc 1,15): Paeni­te­mini, et credite Evan­gelio. (Bekeert u en gelooft aan het Evangelie.)

Veertig dagen lang de woes­tijn van ons inner­lijk opzoeken om te onder­zoeken waarin we hebben gezon­digd in woord en gedachten, in doen en laten, ons rich­tend op Gods gerech­tig­heid en barm­har­tig­heid: Attende, Domine, et mise­rere, quia pecca­vimus Tibi.  (Geef acht, Heer, en ontferm U over ons; want we hebben jegens U gezondigd.)

As, gewonnen uit de verbrande takken van de vorige Palm­zondag, wordt ons op het hoofd gestrooid of op het voor­hoofd gete­kend in de liturgie van die woensdag in de vijfde week vóór Pasen: Aswoensdag.

Veertig week­dagen -- zondagen als de Dag des Heren uitgezonderd.

Het getal van veertig naar de veertig jaren die de Israe­lieten door de woes­tijn  moesten trekken alvo­rens het Beloofde Land te mogen betreden en naar de veertig dagen van Jezus in de woes­tijn waar Hij door de Duivel werd beproefd. Het getal veertig tevens als teken van bezin­ning, van veran­de­ring, van wisse­ling van gene­ratie, van hero­ver­we­ging waar­naar men streeft, van tijd nemen zich te hernemen, van omme­keer en van bekering.

Vasten is tegen­woordig meest­tijds wat anders als voor­heen. Tegen­woordig vasten wij in onthou­ding van turen op de smartphone en surfen op het internet, in kwaad­spreken en roddelen, ofschoon dat onme­te­lijk popu­lair is -- zelfs tot voor kort in de Frie­zen­kerk te Rome. Wij oefenen ons daar­en­tegen in deze veertig dagen van nadenken in eerlijk­heid en oprechtheid.

Vasten betreft tegen­woordig minder de buik -- die ontzeg­ging is ons vreemd geworden en laten we over aan bestrij­ders van obesitas en aan schoon­heids­spe­ci­a­listen die precies weten welke de maat is, van het lijf althans. Vasten is nu meer het zich inten­siever  toeleggen op de werken van barm­har­tig­heid al naar gelang het eigen talent: Honge­rigen voeden en dorstigen laven, naakten kleden en vreem­de­lingen herbergen, zieken verzorgen en gevan­genen bezoeken. Aan deze zes werken op grond van Matteüs (25,35-36) voegde Inno­cen­tius III in 1207 op grond van Tobit (1,17) als zevende het begraven van de doden toe, hetwelk heden ook het cremeren mag zijn. En Fran­ciscus in 2015 als achtste de zorg voor de schepping.

Voor de minder prac­tisch begaafden onder ons resten dan nog (daar­en­boven) de uit de Middel­eeuwen over­ge­le­verde zeven gees­te­lijke werken van barm­har­tig­heid: onder­richten en raad schaffen, troosten en vermanen, onrecht verdragen en bele­di­gingen vergeven en bidden voor levenden en doden.

Kortom, eenieder kiest zich in deze Vasten­tijd iets uit als boete om God meer te behagen.

En onder­wijl bidden wij met de Psal­mist (51,3-6): 'Wee mij, God, in Uw goed­heid genadig, neem in Uw oneindig erbarmen mijn over­tre­dingen weg. Zuiver mij geheel van mijn zonden, reinig mij van wat ik misdeed. Want ik ben mij bewust dat ik schuld heb. Steeds ziet wat ik begaan heb mij aan. Tegen U, U alleen was mijn zonde (Tibi soli peccavi).'